De Rotterdamse ondernemer Brendy Boogaard deelt babykleertjes uit in vluchtelingenkampen op Lesbos. Dit ogenschijnlijk nietige gebaar is een groot geschenk voor de vele pasgeboren kinderen hier. “You don’t bring a gift. You bring dignity”, stelt de directeur van een van de kampen. En precies dat is waarnaar de mensen die op het Griekse eiland stranden op zoek zijn: waardigheid in een uitzichtloze situatie.
Brendy Boogaard won dit jaar de RET Aardig Onderweg Award in de categorie ondernemen met het merk Verh!p: duurzame kleertjes voor pasgeboren baby’s, te vinden op babyverhip.nl. Ook dong ze mee naar de publieksprijs: “Er was een droom bedacht die uitkwam als je won. “Ik zou kleertjes uitdelen in vluchtelingenkampen op Lesbos.” Ze kon op het eiland terecht via Movement on the Ground. Deze stichting biedt vluchtelingen praktische hulp – van eten en extra kleding tot allerlei activiteiten – en structurele hulp zoals elektriciteit door middel van zonnepanelen.
Boogaard won de prijs niet: “Maar die droom wilde ik realiseren.” En dus is ze op het eiland met een 23 kilo zware koffer vol babykleertjes en dekentjes. Veel spullen zijn door kindjes in Nederland gedragen: “Ik heb klanten gevraagd of hun oude Verh!p-kleertjes op te sturen zodat ik ze kon doorgeven.” Ze kreeg tientallen pakjes, vaak voorzien van kaartjes met ontroerende boodschappen. “Een moeder had een foto bijgevoegd van haar dochtertje in het boxpakje dat ik hier doorgeef. Zo mooi om die betrokkenheid te merken.”
Op het vliegveldje van Lesbos wacht Nina Schmitz van Movement on the Ground haar op: “Wij willen menswaardige opvang bieden”, vertelt Schmitz. “Deze mensen zijn getraumatiseerd en hebben geen uitzicht op een vaste verblijfplaats elders in Europa. Wij bieden structurele hulp waarmee ze zich weer een beetje mens kunnen voelen.”
Voor de ogen van de eilanders ontspon zich begin 2015 ineens een ongekende vluchtelingencrisis. Er kwamen duizenden mensen per dag aan op de noordelijke stranden van Lesbos. Op detentiecentrum Moria na, was er geen opvang. Niemand was voorbereid op die hoeveelheid mensen op de vlucht. Halsoverkop werd Moria ingericht als vluchtelingenkamp waar de mensen die de overtocht uit Turkije overleefd hadden, terecht konden. Op het hoogtepunt van de crisis zaten er tot achtduizend mensen op een terrein dat berekend is op maximaal tweeduizend mensen. Gelukkig stroomden vluchtelingen in die tijd vaak al na een paar dagen door naar het vasteland.
De stroom vluchtelingen is sterk verminderd sinds de Turkijedeal, die erop neerkomt dat Turkije beter haar best doet om vluchtelingen op te vangen in ruil voor financiële steun en een soepeler visumplicht voor Turken die naar Europa reizen. Toch komen er nog altijd gemiddeld 65 mensen per dag aan op Lesbos. “Vandaag zijn er vijftig aangekomen”, vertelt een restauranthouder aan de haven van Mytilini tijdens het avondeten, als hij door WhatsApp scrollt. De eilanders houden elkaar op de hoogte. “En er zijn vier lijken aangespoeld. Intussen kunnen de vluchtelingen niet door naar het vasteland. Dat is onze dagelijkse realiteit.”
Een realiteit waar Europa amper oog voor lijkt te hebben; landen moeten naar rato vluchtelingen opnemen, maar niemand houdt zich aan de afspraken. Ze wijzen naar elkaar om te schuilen achter het feit dat anderen niet doen wat ze beloofd hebben. Schmitz: “Moria telt inmiddels 6.500 inwoners en de situatie daar wordt onhoudbaar. Hulporganisaties trekken zich uit het kamp terug omdat het te gevaarlijk wordt voor hun medewerkers. Inmiddels slaan mensen hun bivak op buiten het kamp. Maar daar is geen toezicht en er zijn geen faciliteiten. Die mensen zijn volledig op zichzelf aangewezen.”
Om Moria te ontlasten en kwetsbare vluchtelingen een veiliger omgeving te bieden, is een klein jaar geleden een tweede kamp opgezet: Kara Tepe. Hier zitten gezinnen met jonge kinderen en ouderen maar bijvoorbeeld ook LHBT’ers. “Al kunnen we dus lang niet alle kwetsbaren een plek geven in Kara Tepe”, verzucht Schmitz. Ze brengt ons naar Stavros, de directeur van Kara Tepe. “Dit is geen kamp”, stelt hij terwijl hij een wijds gebaar maakt. “Dit is een dorp, een campus waar de inwoners kunnen herstellen van de onvoorstelbare reis die ze hebben gemaakt. Wij bieden ze ruimte om weer mens te zijn. Waardigheid is heel belangrijk.” Hij kijkt Brendy aan, die vertelt wat ze komt doen. “You don’t bring a gift”, stelt hij. “You bring dignity.” Ze krijgt een knuffel en een klap op haar schouder.
Rondlopend wordt al snel duidelijk wat Stavros voor ogen heeft. Dit is ‘een helende omgeving’, zoals Adil Izemrane, een van de oprichters van Movement on the Ground, het treffend omschrijft. Hier vind je geen rijen voor een gaarkeuken. In plaats daarvan wordt eten gebracht naar de huizen. De sfeer is ontspannen en mensen ogen rustig. Het is er ruim opgezet, er zijn speelpleinen, er is een uitgifte voor kleding en verschillende organisaties organiseren activiteiten. Van computerlessen tot vertier voor de kinderen en elke vrijdagavond is er een feestavond om te ontspannen. Het ruim opgezette kamp heeft iets weg van een slechte camping, waar kinderen zonder ouderlijk toezicht met elkaar voetballen en spelen in de speeltuin.
Boogaard kijkt onwennig om zich heen. Van de 1200 inwoners zijn er 600 jonger dan achttien. Het maakt zichtbaar indruk op de ondernemer, die zelf een dochtertje heeft en probeert zich voor te stellen wat deze mensen en hun kinderen meegemaakt hebben.
Tussen de isoboxen, die dienstdoen als woningen, ziet Boogaard een vrouw zitten, een baby van een maand oud op schoot. Hij is gewikkeld in doeken maar daaronder draagt hij enkel een dun vestje. Boogaard stapt er naartoe en legt uit dat ze wat kleding wil geven. Het gesprek gaat met handen en voeten, maar desondanks begrijpen de twee elkaar. Boogaard laat de kleertjes zien en de vrouw pakt ze vertederd over. Als dank duwt ze het jongetje in Boogaards’ armen, die een brok in haar keel krijgt: “Och wat is hij klein, zijn gezichtje ingevallen. Mijn dochter was nog voller bij haar geboorte… Deze vrouw heeft een levensgevaarlijke vlucht achter de rug. Ze zal haar zoon alles willen geven, maar in deze situatie kan ze niks…”
Verderop ziet ze een Syrisch gezin, wier vierde kind een paar maanden oud is. Boogaard spreekt drie woorden Arabisch maar dat is niet voldoende om echt contact te leggen met de ouders. Al is ook hier de taal een onoverbrugbare barrière, snel is duidelijk dat de Rotterdamse kleding wil geven om het kleintje te helpen. De moeder pakt de twee kruippakjes en een lekkere warme deken met dankbaarheid in haar ogen aan, terwijl de vader zijn dochtertje oppakt en vol trots met zijn gezin poseert.
Het contrast tussen Kara Tepe en Moria, waar Boogaard naartoe gaat om ook daar wat kleding uit te delen, is levensgroot. Moria is een overvol terrein omringd door een angstaanjagende omheining van vlijmscherp prikkeldraad. Daarbuiten, in een oude olijfgaard, zitten heel veel mensen. “Hier zitten veel kwetsbare mensen die in Kara Tepe thuishoren, maar voor hen is daar geen plaats”, merkt Schmitz op. “Lesbos wil daar niet meer huizen plaatsen, want mensen in Kara Tepe hebben juist zoveel baat bij de rust die dat kamp biedt.” Gelukkig kan haar organisatie buiten Moria verlichting brengen. “We hebben een tent van Circus Renz overgekocht. Daar kunnen tweehonderd mensen in. Die tent is te verwarmen en dat is nodig want de winter komt eraan.”
In en rond Moria verblijven 1200 kinderen. Ze spelen tussen de kromme stammen van de stokoude olijfbomen. Het zou een idyllisch tafereel zijn als je hun blote voeten weg kon denken. Als de gebruikte luiers op de grond buiten je gezichtsveld zouden blijven. Als de Somalische kapper op de heuvel niet tussen het afval zijn werk moest doen. Als er geen tentjes stonden, toegedekt met reddingdekens om de ergste kou buiten te houden. En als hier geen moeders op de grond gehurkt zouden zitten met de wanhoop in hun ogen en hun ondervoede baby’s op de arm.
Een zucht ontsnapt Boogaard. “Ik breng een doekje voor het bloeden”, zegt ze moedeloos. “Hier zijn medicijnen nodig, veiligheid en warmte. Er is niet eens schoon water.” Izemrane, hier aanwezig om te helpen bij het opzetten van de circustent, spreekt haar tegen: “Hoe klein ook, elk steentje is er één en zo bouw je ook een muurtje. Je kunt niet de hele wereld redden, maar wat je doet, laat mensen voelen dat ze niet helemaal alleen en vergeten zijn. Zij kunnen hiermee een klein stapje maken in de richting van de waardigheid die ze in hun thuisland hadden. Dat heeft grote impact.”
Terug in Kara Tepe brengt Boogaard haar laatste kleertjes naar Richard, een vrolijke Australiër die de kledingdistributie verzorgt. Hij bevestigt de waarde van deze goederen: “Elke kleine bijdrage betekent iets waarover een ander zich niet langer zorgen hoeft te maken. Er zijn bijna honderd kinderen jonger dan één jaar in het kamp en zij hebben dit keihard nodig. Het helpt ons de transitie van deze moedige mensen naar een nieuw leven zo humaan mogelijk te maken.”
Als beide kampen nog niet duidelijk gemaakt hebben hoe omvangrijk het probleem is waar dit eiland zich voor gesteld ziet, dan wordt die boodschap wel in je gezicht geslingerd op Life Vest Graveyard in het noorden. Uit het zicht van voorbijgangers ligt een enorme berg reddingsvesten te verbleken in de najaarszon. Uitkijkend over deze berg dringt het besef door dat in elk vest een mens heeft gezeten. Schmitz wordt er nog steeds stil van, ook al heeft ze hier vaker gestaan. “In elk vest zit de hoop op een beter leven gevangen. En dan te bedenken dat de meeste van deze vesten nep zijn, gevuld met materiaal dat je in het water eerder verzwaart dan je laat drijven. In de mensenhandel gaat inmiddels meer geld om dan in de wapenhandel.”
Hier tussen de vesten klinken de woorden van de restauranthouder in Mytilini door: “Over tien jaar hebben de meeste van deze mensen een nieuw bestaan opgebouwd en komen ze om hun kinderen te tonen waar het leven opnieuw begon. Maar voor nu is het uitzichtloos. De inwoners van Lesbos hebben hun best gedaan en nu laat de wereld ons vallen.” In het land waar de moderne Europese beschaving begon, tekent een kleurrijke berg het faillissement van de menselijkheid.
Om uit te blazen van alle indrukken, strijkt Boogaard neer op een terrasje aan de haven van Molyvos. Ze ontmoet er een vriend van Schmitz, Dirk Braam. Deze Nederlandse ondernemer woont al jaren op Lesbos. “Niemand op het eiland kan verder”, bevestigt hij het ontluisterende beeld dat de reddingsvestenbegraafplaats oproept. “Vluchtelingen zitten vast zonder uitzicht op een oplossing en het toerisme is ingestort. Iedereen voelt zich in de steek gelaten. En nu er kampen op Lesbos zijn, kan men elders in Europa rustig de ogen sluiten. Maar de winter komt en dat wordt een drama. Het is straks steenkoud en nat. In de tentjes op de heuvels rond Moria krijgen de baby’s longontsteking en zullen er doden vallen. Het komt door wanbeleid, besef dat goed. Dat deze mensen hier zitten, komt omdat Europese regeringen zich niet aan hun afspraken houden. Dit is geen probleem van Lesbos, dit is een probleem van ons allemaal.”
(dit is een eerste, langere versie van een reportage die op 28 november 2017 in AD Rotterdam gepubliceerd is. De versie in het AD richt zich meer op Boogaard en haar verhaal dan bovenstaande versie.)