Met je ogen dicht dingen zien die er niet zijn. Het is wat Janna uit het boek De Raadselridder kan. En het is wat Janna’s geestelijke moeder doet. Bette Westera schrijft boeken en gedichten voor kinderen en daarbij lopen werkelijkheid en fantasie vaak naadloos in elkaar over. Het belangrijkste dat ze als schrijver heeft geleerd: blijf met een echt open blik kijken en geef geen antwoord, maar stel waar dat kan wedervragen.
“Na drie maanden op de pedagogische academie, zo heette dat toen nog, kwam ik op een school om stage te lopen en ik vond het niks. Er waren allemaal eigenwijze mensen,. Zo noemde ik dat toen niet, maar het waren wel mensen die precies wisten: zo moet het wel en zo moet het niet. Er was weinig experimenteerruimte of creativiteit. Ik wist gelijk: ik word geen juf.”
Doen wat anderen vinden dat goed is, werkt beperkend en dat vindt Westera bepaald geen lekkere voedingsbodem om je eigen talenten te ontdekken. “De opleiding was gelukkig wél leuk. Ik zat in een proefklas voor een nieuwe methode pedagogiek en didactiek. We reflecteerden op hoe we zelf les kregen, wat wel en niet werkt. Wij dachten na over de vraag hoe je kinderen bijbrengt wat ze moeten kunnen en weten, op een manier dat het echt bij ze landt. Wat wij bedachten, stond soms haaks op wat ik zag op scholen.” Het leverde haar een inzicht op dat ze nog altijd als kompas hanteert: “Als je denkt dat iets op een bepaalde manier werkt, neem dan van tijd tot tijd toch een stap terug, bekijk het en vraag je af of het nog steeds klopt. Dat zou iedereen moeten doen, wat voor beroep je ook hebt.”
‘Spreek kinderen aan net boven wat ze weten en kunnen. Dan daag je het kind pas echt uit.’
Boetseren
Na haar studie gaat ze werken: lesmateriaal schrijven, werkvormen ontwikkelen, leraren motiveren. Voor de klas komt ze niet te staan. Dan begint haar moeder aan een groot project: een serie Bijbelse kinderboeken onder de titel Heb je wel gehoord. “Ze belde me op en zei: ‘Het pakt een beetje groots uit, wil je meedoen?’ Na vijf jaar waren we klaar en dacht ik: hèhè, dat is af. Maar al snel miste ik het schrijven van eigen boeken. Het bezig zijn met taal, puzzelen met woorden, zoeken naar hoe je iets mooi vertelt.”
Ze wil weer boetseren met woorden en zinnen. Eerst zoekt ze een paar pareltjes van zichzelf uit en daarna gaat ze dagenlang in boekhandels zitten om te ontdekken welke uitgeverijen wat voor soort kinderboeken uitgeven. “Vijf uitgeverijen spraken me aan; hen heb ik mijn pareltjes toegestuurd. Niet met de vraag of ze die wilden uitgeven, maar of ik iets voor ze kon betekenen. Gottmer vroeg of ik een tekst voor een prentenboek kon schrijven. Dat ben ik gaan doen.”
Ze glimlacht: “En ja, voor kinderen. Ik heb nooit de neiging gehad de nieuwe Reve te willen worden; ik wil niet schrijven voor volwassenen. Het is juist heerlijk om in de geest van een kind te kruipen en met andere ogen naar de wereld te kijken. Daarbij probeer ik wel de leeftijdsgrens zo op te rekken dat het voor iedereen interessant is. Want laten we eerlijk zijn: een boek voor kinderen moet ook leuk zijn voor ouders om voor te lezen. Ik heb te veel boeken voorgelezen aan mijn kinderen waarvan ik dacht: mijn god…”
Metrum is het toverwoord bij een goed voorleesboek. Of nou ja, bij elk boek. “Het moet lekker bekken dus”, knipoogt Westera. “Daarom lees ik mijn teksten altijd hardop na. Dan hoor ik of de tekst prettig loopt. Waar ik ook voor zorg: als mijn teksten op rijm zijn, zit het metrum zo in elkaar dat je het niet anders kúnt lezen dan op de juiste manier. Een hulpje voor de voorlezer.”
Bette Westera schrijft boeken als Een opa om nooit te vergeten, Doodgewoon, Zeg maar tegen de juf dat ik wat later kom en Alle hens aan dek. Ze maakt dichtbundels en prentenboeken op rijm als Kietel nooit een krokodil en Was de aarde vroeger plat? En dan vindt ze ook nog tijd om boeken te vertalen, zoals De Gigantosaurus en De piraten van Scheurbuikstrand. Op de prijzenplank staan Vlag&Wimpels, Zilveren Griffels, een Gouden Griffel en de Woutertje Pieterse Prijs. Westera gaat geen onderwerp uit de weg. Zo zijn er werken over de dood, over zaken als dementie en de menselijke neiging dat iedereen binnen de lijntjes moet kleuren (en niet elk mens dat wil).
Al dat moois komt uit haar hoofd in een tegendraads wanstaltig kantoor op een anoniem kantorenpark aan de rand van Amersfoort. Iets met veel glimmend glas, vaalbruin beton en hier en daar vreemde vormen voor een zee van fietsen en een kale betonvlakte voor leaseauto’s.
In het verzamelgebouw zonder receptie en met licht ontregelende bewegwijzering is haar kantoor een zee van blijheid. De systeemwanden zijn zoveel mogelijk bedekt met posters waarop haar gedichten zijn voorzien van kunstig tekenwerk. In de hoek staat een antieke poppenwagen waarin een witte pop met rood jasje ledig in de ruimte staart. Kasten vol met haar boeken, decorstukken voor de Draculus 3, het piratenschip uit Alle hens aan dek, bestek, koffiecups. Een potje pindakaas staat naast een fles rabarbersiroop en zakjes kruidenthee. Gehavende reiskoffers en dozen prikkelen de nieuwsgierigheid met hun intrigerende opschriften: verrassingspakketten, aan de kant en koebellen + vachten. En op haar bureau ligt een stukgelezen Nils Holgersson. Een nieuw project, de vertaling van deze klassieker op zijn Bettes: trouw aan het verhaal, niet aan de taal.
Til kinderen op in plaats van door je knieën te gaan, is het devies van Westera. En dat geldt als je met kinderen communiceert én als je met een kind praat, speelt, eet, reist, leeft. “Spreek ze aan net boven wat ze weten en kunnen. Dan daag je het kind pas echt uit. Voor een boek of verhaal betekent dit tevens dat het langer meegaat. Een prentenboek dat je aan een kind van vier voorleest, moet op zijn zesde iets nieuws te ontdekken bevatten. Dat hoeven geen diepzinnige lagen te zijn, maar breng ze wel aan. Neem mijn verhaal over de ridder die geen draken kan verslaan, maar die wel goed kan koken. Die ridder maakt daarom maar gehakt van draken. Er komt een leeftijd dat het kind naast de letterlijke betekenis ineens die extra, figuurlijke laag snapt.
Het leuke van kinderen is dat ze ongelofelijk echt kijken. En dat is wat ik probeer te doen, echt kijken zoals zij doen. Vanuit hun standpunt situaties observeren en dan hoger gaan zitten bij het beschrijven ervan. Neem moeilijke woorden. Mensen zijn er bang voor, maar een kind leeft in een wereld waarin het voortdurend moeilijke woorden hoort. Dus waarom mag dat in een boek niet? Schrijf maar eens sluw op in plaats van slim. Zolang het verhaal te volgen is, ontdekken ze wel wat dat moeilijkere woord betekent.”
Observeren
Het echt open observeren is iets wat mensen afleren als ze volwassen worden: “We krijgen het veel drukker. En we krijgen een bredere blik. Daar hoort bij dat we leren hoe zaken zitten. Het heeft ook te maken met tijd. We hebben zoveel te doen op een dag dat echt om ons heen kijken erbij inschiet. Zo moet ik mijzelf ook echt dwingen een uurtje te gaan zitten en rond te kijken.”
Dat rondkijken vindt Westera belangrijk, want daarbij kan ze ook haar fantasie de vrije loop laten. En zo doet ze altijd wel inspiratie op voor haar boeken en gedichten, die zich ook kenmerken door de mengelmoes van werkelijkheid en fantasie: “Schrijven voor kinderen is het aanreiken van ideeën om hun fantasie de vrije loop te laten. Een kind heeft aan één woord genoeg om een wereld voor zich te zien. Daar speel ik op in bij het schrijven, want het onderscheid tussen werkelijkheid en fantasie is er nog niet bij een kind. Pas vanaf groep 5, dan is het kind een jaar of acht, gaan ze vragen of zo’n raar verhaal van een tante die bevroren is in het bos echt gebeurd is. Tegelijk gaan ze dan ook nog door in de fantasie, want hoe eet je eigenlijk als je bevroren bent? En hoe plak je je zusje eigenlijk achter het behang en hoe moet ze naar de wc als ze achter dat behang zit? Dat zijn leuke vragen, want ze gaan over het wezen van fantasie. Dat is zoveel leuker dan wat mijn lievelingseten is en of ik ook huisdieren heb.”
Niets is taboe
Gelukkig zijn er wel overeenkomsten tussen het kind en het grote mens. Er zijn dingen die we onszelf niet afleren op de hobbelige weg naar volwassenheid. “Iedereen is mee te nemen in een verhaal. Ook een fictief verhaal. Die gave verliezen we niet, al gaat het bij kinderen wel veel gemakkelijker. De ene persoon heeft een film nodig, de ander poëzie of een goed boek. En grote mensen moeten, je kent de uitdrukking wel, ervoor gaan zitten. Niet denken aan wat er morgen moet gebeuren. En als je de juiste omstandigheden weet te creëren, lukt het je even in het hier en nu te zijn.”
Volgens Westera is het onontbeerlijk voor mensen om dit van tijd tot tijd te kunnen. Het geeft de kans te reflecteren. Op alles. Daarom ook mag niets taboe zijn. Ook in haar werk niet. Waar grote mensen de neiging hebben moeilijke zaken als dood of verlies weg te houden bij het kind, weet de schrijfster dat kinderen veel aankunnen: “Het gaat mis bij de volwassenen. Natuurlijk kan een kind beschadigd zijn, of je raakt een gevoelige snaar. Maar moet je die onderwerpen dan maar uit de weg gaan? Ik vind dat je als volwassene de taak hebt álles bespreekbaar te maken. Je weet toch niet wanneer je een gevoelige snaar raakt. Ik zat een keer voor te lezen in een klas. Een verhaal waarin een meisje met haar oma op stap is. Een heel onschuldig verhaal. Begint een meisje in de klas onbedaarlijk te huilen, want háár oma was net overleden. Leed komt altijd onverwachts en alle emoties komt een kind tegen in het dagelijks leven. Een dood dier langs de snelweg, ouders die gaan scheiden. Stop die thema’s niet weg, maar begeleid het kind erin. De uitdaging is je woorden zo te kiezen dat niet jij als opvoeder degene bent die zegt hoe het kind moet denken, maar dat je het kind prikkelt zelf na te denken. Daarmee bied je openingen om in gesprek te gaan met het kind.”
‘Hoe plak je je zusje eigenlijk achter het behang en hoe moet ze naar de wc als ze achter dat behang zit?’
Stel een wedervraag
En openingen zijn er altijd. Belicht je boodschap op een andere manier; prikkel mensen na te denken en zich een eigen beeld en mening te vormen. Dat voelt als regie loslaten. Maar daardoor beklijft je boodschap des te beter. “Je wilt grote thema’s toch bespreken? Dan moet je niet gaan voorschrijven.” Dat is makkelijk te voorkomen: “Beantwoord vragen niet met antwoorden maar met wedervragen. Zo zei mijn zoon lang geleden, nadat zijn oma begraven was: ‘Nu weet ik waar God woont! In de grond, want opa zei dat oma nu bij God is en zij zit in de grond.’ Ik had een verhaal kunnen beginnen dat God in de hemel zit, of dat ik niet in God geloof. Maar dan leg ik mijn denkbeelden op. Je kan ook zeggen: ‘Dus dan is oma nu niet alleen?’ Dan heb je een heel ander gesprek. En dan blijft er altijd iets te kiezen voor het kind. Dat is zo belangrijk voor zijn ontwikkeling.”
En ja, daarmee keert ze terug bij het begin van het gesprek: de eigenwijze docenten waarop ze stuitte tijdens haar eerste stage. Niemand heeft de wijsheid in pacht of zou in staat moeten zijn anderen op te leggen wat wel kan en wat niet. Bereid kinderen spelenderwijs zo voor op de wereld dat ze zelf iets te kiezen hebben. Maak het geen klonen van jezelf, maar creëer wezens met een eigen wil en eigen kracht. “Je biedt kaders en denkbeelden, maar vertelt het niet dicht. Vertel het dus niet zo dat ze niet zelf mogen denken en beslissen. Kaders heb je nodig om de wereld leefbaar te houden, maar je wilt dat iedereen binnen die kaders zichzelf kan zijn.”
Leer je kind een vrije blik te hebben, ook al zijn strakke regels veilig. “Ik word daar echter niet gelukkig van en ik vermoed dat veel kinderen er niet gelukkig van worden. De kunst is overtuigd te zijn van wat je denkt en vindt, en toch open te blijven staan voor de gedachten van de ander. Waarom vindt hij iets anders dan ik? Dat is boeiend. Ik wil nieuwsgierig blijven en nooit veroordelen. Dus luister ik en zoek naar het gezamenlijke dat je als mens altijd hebt. Wat daarbij ongelofelijk belangrijk is: verifieer zo af en toe of je het nog over hetzelfde hebt. Het blijkt keer op keer zo makkelijk om net langs elkaar heen te praten omdat je dénkt dat je weet wat de ander met een woord of een zin bedoelt. En daarom is de wedervraag ook zoveel mooier dan het antwoord; de wedervraag voorkomt dat je gaat denken voor de ander.”