Een gesprek met de mannen van AAAFresh123 is als een doldrieste trip waarvan je niet precies weet waar hij begint en wanneer hij stopt. Ze drijven elkaar tot grote hoogten, maar het is ook gewoon een hechte vriendschap die kan ontaarden in joligheid. Als je ze op zo’n avond treft, zit er eigenlijk maar een ding op: stoelriemen vast en gáán! (foto: Antim)
Het begint als pijpenla maar aan de achterkant loopt het pand breed uit in een grote vierkante ruimte. Overal aan de muren hangen veelkleurige kunstwerken. Sommige bescheiden van formaat en in een fraaie lijst, andere zo groot dat ze zo ongeveer klemvast staan tussen vloer en plafond. Her en der in de ruimte staan enorme planten. Tafels vol potten verf, glazen water waar kwasten in staan en op de achterwand een potpourri van kleurige vegen. Ladenkasten staan er ook, heel veel ladekasten. Vol schetsen, tekeningen en schilderijen. Hans Kleinjan legt de logica achter die kasten uit. Hier wat al is gedocumenteerd, daar wat nog moet worden geregistreerd.
Aan de Zaagmolenkade 123 in Rotterdam-Noord bevindt zich het hoofdkwartier, broeinest is wellicht een beter woord, van AAAFresh123. Het kunstenaarscollectief dat tandarts Hans Kleinjan samen met zijn neef Maikel Kleinjan en Roderik Faasen oprichtte in 2013, is een belevenis voor oog en geest. Ze zijn serieus in hun werk, maar ze kunnen ook oneindig veel lol trappen. Hun devies is niet voor niets: maak plezier, haal alles uit het leven en geniet. Neem hun naam. Het begon zeventien jaar geleden met AAA. “Dan staan we altijd bovenaan op de gastenlijst”, lachen ze in koor. En toen ze een aantal jaar geleden bedachten dat de boel opgefrist mocht worden, hebben ze Fresh eraan toegevoegd. En nou ja, ze zitten op huisnummer 123 met hun atelier annex galerie annex persoonlijke schilderdisco. Dus dat is er ook maar aan toegevoegd.
De mannen gaan aan een lange tafel zitten. Roderik wijst naar de tekst die boven een deur naar het aangrenzende pand staat. “Dat heeft Jules Deelder er zelf opgezet tijdens een feest. Er waren zoveel mensen dat we de ruimte ernaast moesten gebruiken. Toen heeft hij NOODINGANG geschreven. Dat vind ik geniaal.” Intussen grijpt hij een paar flesjes bier uit de koelkast. Ze proosten en pieken een pak sigaretten over tafel naar elkaar toe.
Hoe Deelder huisvriend werd? Hans was zijn tandarts. “Pathologische angst voor de tandarts had hij”, fluistert Hans samenzweerderig en blaast een kringeltje rook naar het plafond. “Ik was de enige die in zijn mond mocht komen.”
Maikel blaast intussen op de hals van zijn pijpje bier en declameert vrolijk: “Hoe lager de klank, hoe leger hij is!”
“Iedereen is ooit begonnen”, meldt Hans vervolgens filosofisch als het over de start van het collectief gaat. “Ik ben overdag tandarts. Roderik kwam binnenwandelen. En Maikel had ik uitgenodigd om drie weken naar Rotterdam te komen na zijn afstuderen aan de universiteit in Valencia. Dat is een beetje uit de hand gelopen. Voor ons is intuïtiviteit belangrijk; natuurlijk zijn we onderlegd als het gaat om de kunstgeschiedenis. We weten heus wel wat we doen en vanuit welke geschiedenis en tradities de hedendaagse kunst voortkomt. Maar we denken niet teveel na over wat we gaan maken. De mooiste werken van ons zijn niet gemaakt maar ontstaan.”
Ze hebben ook geen keuze, meent Hans: “We moeten tekenen en schilderen, anders worden we onaangepast.”
Roderik: “Hans zat in die tijd in Delfshaven, waar hij in 2007 een atelier was begonnen in de oude Henkes destilleerderij. Maikel en ik zaten ineens heel veel in dat atelier. Hadden we drum & base-feesten en na twee uur ’s nachts bleven wij met zijn drieën over. Dan gingen we kwasten. Stonden we te werken, zei Hans: ‘Zou je dat dingetje niet zo doen?’ En ik zei: ‘Als je het zo goed weet, doe het dan zelf.’ Zo zijn we begonnen.”
“Er is een gezamenlijk handschrift uit voortgekomen”, onderbreekt Hans hem. “Dat is puur empirisch ontstaan.”
“Om chirurg te worden, moet je een opleiding hebben”, vult Maikel aan. “Je mag geen fouten maken en je moet weten wat je doet. Maar als je creatief bent, heb je dat niet nodig. Kunst kan niet de mist in gaan. Dat begrijpen we en dat maakt ons ego toegankelijk voor elkaar.”
Roderik: “Onze relatie blijft goed, omdat we continu van elkaar blijven leren en daarvoor openstaan. Er is geen haantje dat er bovenuit steekt. Wij hebben volledig respect voor elkaar en ze zeggen niet voor niks: het beste komt in drie.”
Er komt een nieuwe ronde bier op tafel. “Als je in je eentje schildert, houd je jezelf een spiegel voor”, vindt Roderik terwijl hij de kroonkurken van de flesjes plopt. “Maar als je samen een schilderij maakt, is het net alsof je een gesprek voert via je kwast. Ik maak een dinosaurus en als ik me even omdraai, heeft Hans een gozer gekwast die van achter die dinosaurus vandaan komt. Maikel zet er een pauw bij. Dat zijn dingen waar je in je eentje nooit toe in staat zou zijn. Door samen te werken, krijgen we onverwachte ingevingen. Dat is wat ons voortstuwt.”
Neem het werk voor Adam Smith op de Zuidas in Amsterdam. Het is 16 meter hoog en 6 meter breed en bevindt zich in een grote open binnenruimte. “Die mural is in twee weken ontstaan; er was geen ontwerp. We gaan aan de slag en er ontstaan dingen waar we op reageren. Dat is dat gezamenlijke handschrift. En ik vind het dan ook wel tof dat jullie dit stukje Rotterdam, verstopt in een kantoor op de Zuidas, op de cover van Gers! zetten.”
In de droogkamer staat volgens Roderik nog het allereerste schilderij dat ze gezamenlijk gemaakt hebben. “Ik heb er de datum op gezet: 21-05-2008.”
Maikel lacht: “Niet de postcode?”
Hans: “Of is het ons huisnummer?”
Roderik vervolgt schijnbaar onverstoorbaar: “We doen het met elkaar en dan is er geen ruimte voor ego. Anders word je misschien wel boos als iemand een poppetje achter je net gekwaste dinosaurus tekent. Maar zo werken wij samen en zo hebben we een gezamenlijk ego ontwikkeld.”
“Het filosofische antwoord”, vindt Hans, “is dat je zonder een ander ook geen zelf hebt. Of je moet op een eiland gaan wonen. Wij bouwen hier iets met zijn drieën dat veel meer is dan kunst en dat is iets waar dat al zeventien jaar in ontwikkeling is.”
Roderik: “We doen alles met elkaar. Alleen neuken. Dat niet. We neuken niet met elkaar.”
Hans: “Voorlopig.”
“Ach”, grapt Maikel. “En met babyolie kom je een end, hè?”
Ineens is Hans serieus als hij fluistert: “Vergeet niet dat wij hier iets bijzonders opgebouwd hebben. We maken grove grappen en dollen met elkaar, maar we zijn bloedserieus als we aan de slag gaan. We doen hier niet zomaar iets.”
Kunst is onderzoeken, stelt Maikel intussen. “Wat Hans maakte toen ik naar Nederland kwam, was anders dan ik in mijn hoofd had. Vroeg ik wat de gedachte achter een werk was en dan zei hij: ‘De pot moet leeg.’ Doorwerken tot de verf op is. Dan dwing je jezelf tot creativiteit en ontstaat er een evolutie, voortgedreven door nieuwsgierigheid.”
Intussen wijst Hans op zijn mobiel. Een foto van een tekening. Een kale kip die je boos aankijkt. “Dat was met Kerst”, schiet Roderik in de lach. “Merry Christmas had hij eronder geschreven! Je hebt toch ook die tekening van een teddybeer die zichzelf door zijn kop geschoten heeft omdat de kinderen het huis uit zijn?”
“Hij had geen nut meer”, stelt Hans eenvoudigweg. “Dus hij had zichzelf van kant gemaakt. Dat soort geintjes. Dat zijn wij. Wij zijn geen ambachtelijke schilders die zelf hun eigen verf gaan staan maken.”
“Nou, dat zeg je wel maat…”, repliceert Roderik.
Hans: “Ja, oké. Aan de andere kant ook weer wel. Je hebt gelijk, we moeten wel correct blijven. Ik maak wel degelijk mijn eigen olieverf.” Hij staat op en loopt naar een van de ladekasten om een potje met felblauw poeder erin te pakken. “Dezelfde kleur als Rembrandt gebruikte. Daar maak ik zelf mijn olieverf mee. Ik maak ook zelf bister, een geelbruin kleurpigment dat je vervaardigt met de gemalen bolsters van walnoten.”
“Jongens, dat is toch een kutverhaal?”, voegt Maikel eraan toe. “Eerst zeg je het een, dan het ander. Daar kan hij toch niets mee voor zijn artikel?”
Hans: “Dat lost hij wel op … Het gaat erom dat wij levenskunst maken. Dat je beseft dat je maar heel beperkt de tijd hebt en een enorme boerenlul bent als je dat verkwanselt.”
Maikel: “Wij zijn drie mensen die krankzinnig van elkaar houden. Daardoor ontstaat nieuwe kunst. Het is niet mooi of goed of slecht. Maar het is wel nieuw en die nieuwigheid is gaaf. Dat is kunst toch ook? Het is nieuw. Daar kun je over lullen of over nadenken, maar je moet het vooral doen.”
Maikel: “Het is net als met een relatie. Je kan de hele tijd op Tinder zitten schuiven, maar dan vind je niks. En ineens, als je er even niet naar op zoek bent, kom je de ware tegen. Dat is ook met ons. Wij stippelen onze route niet uit, maar ik ben het intussen best wel eens met wat er hier gebeurt. Met de kunst die we maken, de plek waar we zitten en de mensen die hier komen, ook met de plannen die we maken.”
Hans: “Het is niet dat we geen richting hebben, maar ook daarvoor geldt weer: het ontstaat. We zijn er niet krampachtig naar op zoek. En natuurlijk willen we publiek voor onze kunst. Daarin hebben we de perfecte schizofrenie gevonden. We zijn niet bezig met wat anderen willen en vervolgens maken we kunst waar enorm veel vraag naar is.”
Roderik: “Wij hebben hier onze allergaafste woonkamer gebouwd, een plek waar we ons volledig vrij kunnen voelen. Thuis is onze slaapkamer, badkamer en woonkamer. Dit is onze bovenkamer met al die gekke spinsels die in die bovenkamer ontstaan. Dit is waar we volledig vrij zijn. En natuurlijk laten we onszelf zien. Als je je neus niet laat zien, wordt ‘ie ook niet gewassen.”
Op de woensdag en vrijdag in de avond komen de mannen sowieso bij elkaar. Eerst zorgen dat de administratie op orde is, de koelkast vol is, de kaarsen branden en de planten water hebben gehad. Hans: “We zitten nu te dollen met elkaar en dat is ook tof. Maar we zijn meer dan alleen dit. Dan die drie vrienden die zitten te keten. We creëren met elkaar de juiste omstandigheden en de juiste sfeer om ons werk te kunnen doen. Want vergeet niet: we kunnen boefies zijn met elkaar, maar we zijn ook heel ambitieus. Ons werk is geen geintje. We hebben met elkaar iets bijzonders opgebouwd, iets dat in de kunstwereld nog niet bestond. Ik heb de vijf woorden die volgens mij onze samenwerking goed karakteriseren weleens door Google gehaald. Nul hits kreeg ik, dat zegt wel iets. Wat wij doen en wat wij zijn, dat bestaat verder niet. Het gemeenschappelijke handschrift dat wij ontwikkeld hebben onder de naam AAAFresh123 is volstrekt uniek.”
En ja, daar hoort voor hen een dj bij die alleen voor hen plaatjes draait. Roderik: “Dat brengt ons in de flow die we nodig hebben om met elkaar zulke toffe dingen te maken. We nemen wat versnaperingen en duiken de nacht in om te kwasten samen. De goegemeente houden we buiten de deur. Dit is onze nacht. En voor we er erg in hebben, staan we tot een uur of zeven in de ochtend te werken, waarna we elkaar de taxi in trappen.”
Hans: “Zo hebben we inmiddels meer dan vijfhonderd pieces gemaakt waar die triple A onder staat en die op honderden plekken in de wereld hangen. Dat is wat ons energie brengt.”
“Triple A is ook een batterijtje, hè”, voegt Maikel er voor het gemak aan toe. “Wij blijven wel gaan met zijn drieën. We zijn krankzinnig, maar houden elkaar scherp. We schilderen als een maniak. Dat is de stroming die we ook zelf bedacht hebben: het maniacisme. Wij zoeken naar het meest waanzinnige in onszelf.”
Hans steekt een nieuwe sigaret aan, en zegt dan besmuikt: “Weet je, ik heb drie bijna-doodervaringen achter de rug. De eerste op mijn twintigste in Zuid-Afrika. Bij het surfen viel ik van mijn plank, daarbij raakte ik onder water verstrikt. Ik ben losgeraakt en aangespoeld, want ik werd op het strand wakker. Sindsdien ben ik nergens meer bang voor en probeer ik alles uit het leven te halen. Gewoon gaan. Je hebt geen keuze; je moet gewoon vol gas gaan. Dat is wat we hier doen.”
Of ze na zoveel jaar samen nog zonder elkaar kunnen, dat weten ze niet. “Ik denk dat het gewoon kut is als een van ons doodgaat”, is Maikel stellig. “Ik zou niet weten of ik ooit nog een streek kan zetten zonder die twee.”
“Maar we zijn wel 100 procent ons eigen zelf. We zijn niet met elkaar vergroeid”, vindt Hans. “Alle drie maken we ook nog eigen werk, naast de dingen die we gezamenlijk doen. Je kunt wel zonder elkaar, maar het zou een krankzinnig gemis zijn.”
“En toch”, denkt Roderik. “Ik denk dat we extra hard gaan shinen voor die ene die er niet meer zou zijn. Dat hij voort zou leven in onze hoofden. Dat je staat te kwasten en denkt: wat zou hij gedaan hebben? En dan, whap, die kwast over dat doek.”
Roderik: “Ik wil wel jullie as. Dan maak ik daar een leuk pigmentje van.”
Als het slot van een uitentreuren geoefende kür synchroonzwemmen drukken ze tegelijk hun peuk uit en drinken hun glazen leeg. Ze wijzen de dj die net binnenkomt op de koelkast waar een drankje koud staat en dan staan ze op.
“Gaan we nog effe naar ’t Swaentje voordat we aan de slag gaan?”
Het klinkt bijna als een plan. En zo lopen ze de avond in. Om straks hier terug te keren in hun eigen wereldje van kleur en expressie. Het bijzondere is: de drie hebben het nodig om met elkaar te gijnen, net te doen alsof ze op een joviaal studentikoos niveau hangen. Maar ze zijn net zo goed in staat om ineens serieus te worden, in zichzelf te keren en inspiratie te vinden voor dat volgende gezamenlijke kunstwerk. “Als alle sociale verplichtingen achter de rug zijn”, stelt Hans op de drempel van hun atelier, “dan zetten we letterlijk die knop om. Dan is er niets of niemand meer die ons kan storen of in de weg kan staan. Zo drijven elkaar tot veel grotere hoogten dan we elk afzonderlijk zouden kunnen bereiken.”
(verschenen in Gers! 34, juni 2024)