Tegen de dood kunnen we niet rijden

Ze zitten op het Willemsplein, zonder oog voor het wegdek van de Erasmusbrug dat zich majestueus boven hen verheft op weg naar de linker maasoever. Met een goede kop koffie wachten ze rustig op een volgende oproep vanuit de meldkamer. Hun dienst is anderhalf uur onderweg en hun eerste A1 hebben ambulancechauffeur Dico en ambulanceverpleegkundige Benjamin er al opzitten. (beeld Marc Blommaert)

Een A1: een mogelijk levensbedreigend voorval waar zo snel mogelijk op gereageerd moet worden. Om tien uur ’s morgens in hartje Rotterdam is dat een uitdaging. Dico, chauffeur op de ambulance, is echter heer en meester in het verkeer. Hij speurt de weg ver voor hem af en schat slalommend door het verkeer in waar er gevaar dreigt, waar hij in moet houden en waar hij zonder problemen vaart kan maken. In de 125, het identificatienummer van zijn Mercedes Sprinter, klinkt de sirene gedempt. Op straat is het een kabaal waar mensen direct op reageren: voetgangers houden verschrikt in, auto’s wijken uit voor de enorme auto met fluorescerende kleuren en vervaarlijk blauw schijnsel.

In de felle voorjaarszon evalueren ze hun rit van zojuist. Een man was tijdens het klussen van vier meter hoog gevallen. “Bij zo’n val is altijd sprake van een A1-rit”, vertelt Dico. “Zo zijn de protocollen. Alles is vastgelegd om te voorkomen dat we inschattingsfouten maken in de beoordeling van een noodoproep. Het basisprincipe daarbij: liever tien keer een situatie overschatten dan één keertje onderschatten.”
De rechterbovenarm van de man zat in een onnatuurlijke hoek van tachtig graden en hij klaagde over pijn in de rug. Na stevig wat pijnstillers heeft ambulanceverpleegkundige Benjamin de arm in een soort van normale stand rechtgetrokken en in een spalk gezet.
“Het laat mooi zien wat wij kunnen”, vertelt Benjamin terwijl hij met de koffie in zijn beker speelt. “We hebben veel medicatie aan boord en kunnen direct medische hulp bieden. Om snel en efficiënt hulp te verlenen, is de samenwerking tussen mij en Dico van levensbelang. Hoe beter we elkaar aanvoelen, hoe minder we hoeven te praten en hoe sneller we iemand kunnen helpen. Het Nederlandse systeem is daarbij uniek in de wereld. Vrijwel alle handelingen mogen wij als ambulancepersoneel doen. In veel andere landen moet er een arts ter plaatse komen om zorg te bieden.”
Voor Benjamin zijn verhaal af kan maken, klinkt er een luide ping op heuphoogte van de heren. Dico slaat de laatste slok koffie achterover. ‘We mogen weer”, stelt hij onderkoeld voordat hij op zijn pager kijkt. “Een DIA”, meldt hij nog steeds zonder emotie. “Directe Inzet Ambulance. We weten niet wat er precies gebeurd is, maar gaan er alvast heen. Bij een DIA houden we rekening met het ergste, al kan het ook zijn dat de oproep ingetrokken wordt. Hop, de auto in allemaal.”

Collega’s

Dico scheurt weg richting Slinge waar, zo meldt inmiddels de boordcomputer, een botsing plaats heeft gevonden. Een blikkige damesstem meldt over de portofoon: “Een vrouw staat naast haar auto, er is brandweer bij betrokken.” Dat klinkt alsof de situatie onder controle is. Maar zonder nadere informatie scheurt Dico toch verder met gillende sirenes. Over de Erasmusbrug waar ze zojuist nog onder zaten, via de Maashaven, langs Ahoy naar Slinge.
Daar blijkt de situatie ingrijpend anders dan ze vermoedden. Een Isuzu snel interventie voertuig van de brandweer, een gedrongen 4×4 met verhoogde achterkant, was op weg naar een reanimatie. Op de kruising onder het metrostation heeft een blauw autootje zich in de zijkant geboord van de Isuzu, die twee keer over de kop geslagen is. De bestuurder van het autootje wordt ter plaatse verzorgd, beide brandweermannen moeten naar het ziekenhuis.

In de ziekenwagen zit de ene brandweerman verslagen op een stoeltje, zijn kameraad ligt verdwaasd op de brancard. Benjamin zit er wat aangeslagen naast. “Alle hulpverleners zijn collega’s”, zucht hij. “Zo’n ongeluk maakt duidelijk hoe kwetsbaar ook wij zijn. We grappen weleens dat we geen gevoel meer hebben in onze zwarte zielen. Je bent nou eenmaal geregeld in een situatie dat je je gevoel uit moet zetten, moet handelen. En we kunnen gewoon niet elke emotie mee naar huis nemen, dat trekt niemand. Tegelijk zijn we natuurlijk niet gevoelloos. Als ik thuis kom en ik kijk in het wiegje van mijn zoontje, dan ben ik dankbaar dat alles goed gaat. Meer nog wellicht dan anderen dat voelen, omdat ik dagelijks zie hoe kwetsbaar het menselijk lichaam is.”
“Ik houd me vast aan de gedachte dat we het lot niet kunnen bepalen”, vult Dico vanachter het stuur aan terwijl hij de ambulancebaai van het Ikazia inrijdt. “Tegen de dood kunnen wij niet rijden. We doen wat we kunnen om iedereen te helpen die ons nodig heeft.”

Koffiefilter

Eenmaal binnen, nemen de protocollen het weer over. Met vereende krachten tillen Dico, Benjamin en de artsen en assistenten de brandweerman over op een ziekenhuisbed. Intussen somt Benjamin zijn bevindingen en handelingen op. Een arts schrijft mee op een whiteboard in een medisch steno waar je als leek geen touw aan vast kan knopen. Strakke blikken, vragen en antwoorden gespeend van enige overbodige lettergreep.
“Ok, dank”, prevelt de arts al met zijn gedachten bij zijn volgende handelingen. Zonder verder een woord vuil te maken gaat de deur van de traumakamer dicht. Benjamin pakt zijn administratie op. Hij moet de patiënten inschrijven in het ziekenhuis en moet zijn eigen administratie doen. “Alles leggen we vast, zodat er nooit onduidelijkheid kan zijn over wat er gebeurd is en hoe we gehandeld hebben.” Dico heeft intussen de ambulance schoongemaakt en alle voorraden aangevuld: “We hebben alles dubbel op voorraad, zodat we in principe een volle dienst op de weg kunnen blijven. Dat kan handig zijn op drukke dagen.” Hij glimlacht en knikt: “Ja, die zijn er genoeg.”

Tijdens een snelle kop thee geeft Dico aan de meldkamer door dat de 125 weer beschikbaar is. Ze krijgen bericht dat ze naar de Haringvlietdam moeten. “Verspreid over ons hele werkgebied hebben we een groot aantal kleine posten”, vertelt Dico achter het stuur. “We beginnen onze diensten op een centrale plek. Van daaruit worden de posten bemand. Die liggen zo verspreid dat we overal binnen 15 minuten kunnen zijn, de wettelijk verplichte aanrijtijd.”
De post op de Haringvlietdam is een portocabine bij een zoutloods van Rijkswaterstaat. Met gevoel voor drama wijzen ze met een groots gebaar op de gescheurde leren bank: “Ga lekker zitten!” Benjamin wijst vragend naar het koffiezetapparaat, maar komt niet verder dan het filter erin te zetten. De pager aan zijn broeksriem gaat weer af. “Nou, het is dus ook wel duidelijk waarom hier niet veel geld aan besteed wordt”, lacht hij terwijl hij en Dico naar buiten sprinten. Tijd om uit te rusten of een hap te eten, krijgen ze vandaag niet. Een huisarts vraagt assistentie voor een ernstig zieke meneer. Door het raam van de portocabine is het openstaande koffiezetapparaat zichtbaar, waarin de lege filter om een beetje inhoud lijkt te smeken.

‘Als ik thuiskom en ik kijk in het wiegje van mijn zoontje, dan ben ik dankbaar dat alles goedgaat’

Zelfstandig werken

Achterin de cabine houdt Benjamin het hartfilmpje van de oude, kreunende man in de gaten. “Dit was mijn oorspronkelijke beeld van het werk op de ambulance”, wijst hij met een glimlachje naar de man. “Bejaarden rondrijden. Ik heb HBO-Verpleegkunde gestudeerd en vijf jaar op de spoedeisende hulp gewerkt. Daar zei iemand dat de ambulance geknipt was voor mij en dat zette me aan het denken. Het is veelzijdig en je werkt zelfstandig. Ik geniet ervan. De stad is mijn werkterrein. Het ene moment sta ik in een designhuis en daarna bij Shell Pernis. Wij zijn de eersten die medische hulp bieden. Dat betekent dat je ver vooruit moet denken en handelen. Wat is het beste voor de patiënt? Moet de patiënt naar het ziekenhuis en hoe snel? Wat ook bijzonder is: wij stappen op die situaties af waar anderen bij vandaan proberen te komen.”
Dico heeft bewust voor de ambulance gekozen. Met een groot rijbewijs en ehbo-diploma mag je al op de ambulance rijden, maar zijn taken zijn veel gevarieerder dan alleen Benjamin en de patiënt van A naar B vervoeren. “Ben en ik kunnen lezen en schrijven met elkaar. Ik help actief mee, ik ondersteun door spullen klaar te zetten, ik denk mee over welke verzorging we bieden, ik bied de patiënt comfort en ik maak een praatje met naasten om ze op hun gemak te stellen. Dat doe ik ook voor onze eigen veiligheid. Mensen reageren soms boos of zitten hoog in hun emoties. Daar moet je op inspelen door ze te kalmeren. Ja, af en toe slik je een opmerking weg, maar als iemand drie keer klootzak zegt, bijt ik echt wel van mij af. Doe normaal of je kunt mijn wagen uit.”

Hij draait de 125 de grote garage in Rotterdam-Noord binnen waar alle ambulances zich verzamelen. De dienst zit erop. Hij pakt een stroomdraad: “Altijd aan de stroom, dan is de apparatuur opgeladen en de motor warm.” Er komt een twinkeling in zijn ogen: “We moeten direct vol gas kunnen knallen.” Hij lacht en klopt liefdevol op de zijkant van de 125: “Wie wil dit nou niet? Ik heb nog nooit mijn uren moeten wegkijken; er is altijd iets bijzonders. Als wij hier wegscheuren, is dat omdat we iets kunnen betekenen voor iemand ergens in de stad. Dit is de mooiste baan van de wereld.”

(publicatie: Gers! #18, april 2018)