Bankwerker Leendert Huijzer brak door in Nederland toen hij in 1975 bij Willem Duys op de tv mocht zingen. Sindsdien is Lee Towers, de artiestennaam waaronder Huijzer optreedt in zijn karakteristieke zwarte smoking en met grote getinte bril en gouden microfoon, niet meer weg te denken uit ’s lands artiestenkabinet. Al 42 jaar staat ‘The Voice of Rotterdam’ op de bühne en nog elke keer geniet hij met volle teugen. “Ik hield van pionieren. Ik wilde de boel zo groots mogelijk aanpakken en dat is me gelukt.” (foto: Rick Arnold)
Langzaam schrijdt hij de statige trap op. Onder het classicistische koepelgewelf van het Kurhaus, stapt Leendert Huijzer richting een tafeltje in de glazen uitbouw. Hij loopt nog niet lekker, het gevolg van een operatie waarbij een zenuw geraakt is. Hij geeft een gedecideerde knik met zijn hoofd en glimlacht verontschuldigend. “Komt ook niet meer helemaal goed, vrees ik”, zucht hij als hij zich op het bankje laat ploffen. Het zit hem zichtbaar dwars, want hij voelt zich nog vitaal en zo sterk als een os. “Ik maak er maar het beste van”, glimlacht hij terwijl hij zijn spierballen toont. “Drie keer in de week kom ik in de sportschool. Al gaat het nooit meer helemaal over, ik vreet die jonge gasten nog allemaal op.”
Het Kurhaus in Scheveningen. Gekscherend noemt hij het de Ambassade van Rotterdam. “De meeste ambassadeurs wonen in het buitenland”, knipoogt hij betekenisvol. Zo ver is het niet van hier naar de Coolsingel, wil hij maar zeggen. “Your home is where your heart is”, zegt hij stellig. Maar Rotterdam heeft geen zee. Rotterdam heeft niet de rust van de boulevard op een winderige dag, het uitzicht over het water. Zijn hart mag dan in Rotterdam liggen, de rust van de zee heeft hij nodig om zich op te laden.
Achter de geraniums gaat hij immers niet zitten. Daar is hij de man niet naar. “Maar we gaan wel elk jaar twee maanden naar Curaçao om de geest schoon te blazen. Daar hoor ik de vogeltjes fluiten en kijk ik naar de hagedissen en leguanen in de tuin. Ik wijs elke aanvraag categorisch af als ik daar ben. Ik kom er voor mijn rust. Het werkt ook niet echt. Had ik ’s middags met de mensen van het geluid een soundcheck gedaan voor een optreden, stuurden ze ’s avonds doodleuk iemand anders die niet wist wat en hoe hij het moest doen! Ik hou van perfectie, dus dan ben ik een mierenneuker.”
Na de rust op het benedenwindse eiland trekt hij met veel plezier zijn zwarte smoking weer aan en pakt hij zijn gouden microfoon. En dan rijdt hij als Lee Towers in zijn witte Audi A6 Quatro naar een optreden, waar hij natuurlijk You’ll never walk alone zingt. Zijn grootste hit, die ook steevast klinkt bij Feyenoord. “Mijn cluppie”, zegt hij liefkozend. Met speels gemak krijgt hij 50.000 kelen aan het trillen. “Ze zingen het makkelijker mee dan het volkslied”, glundert hij.
Hij krijgt pretlichtjes in zijn ogen als het over zijn lied gaat: “Niet erg hoor, dat ik het altijd zing. Ik heb er verschillende versies van opgenomen. De eerste in 1976, de laatste is die Las Vegas-versie: toentakatak toentakatak. Man, dan kom je meteen binnen en is het feest.” Het nummer verveelt nooit. Het was voor het eerst te horen in 1945 op Broadway als onderdeel van de musical Carousel. Maar laten we eerlijk wezen, You’ll never walk alone ís Lee Towers. “Het is een tranentrekker in de musical, maar ik zie er iets positiefs in. Voor mij is het een opbeurend nummer; je bent helemaal naar de klote en je zit in zak en as, maar na regen komt zonneschijn. Dat zit in het lied.”
When you walk through a storm
You hold your head up high
And don’t be afraid of the dark
At the end of the storm, there’s a golden sky
Hij reciteert de eerste strofen en krijgt direct die diepe brom die karakteriserend is voor zijn stem. “Je ziet het licht in de tunnel, je hoort de vogeltjes fluiten. Het zegt iets met heel weinig woorden. Het zet een sfeer neer. Daar is het ook voor bedoeld: in Engeland is het een voetballied. In ons land was het voor het eerst een hit van Gerry and the Pacemakers. Mijn eerste tv-performance deed ik voor Veronica, ook op een voetbalveld: de middenstip van de Kuip. Daar heb ik mijn visie op het nummer gegeven en van daaruit is het geëvolueerd. Altijd is er die zeggingskracht, de hoop. Het brengt mensen bij elkaar. Kijk naar mijn optreden met Afrojack op Flying Dutch en kijk naar de Coolsingel na de bekerwinst. Die euforie koppelt zich aan het lied en of er nou twintig man staan of twintigduizend, iedereen gaat uit zijn dak. Dat is waarvoor ik zing. Schitterend.”
Hij knijpt de honing voorzichtig uit het staafzakje en likt dan zijn vingers even af. Bedachtzaam roert hij in de rooibosthee. Het badhuis van weleer, in 1818 als houten paviljoen opgericht en tussen 1886 en 1887 herbouwd tot haar huidige aangezicht, fungeert als het verlengde van zijn huiskamer. Hier heeft Leen heel wat uurtjes stukgeslagen met zijn vrouw Laura. “We komen vaak als eersten binnen en we gaan als laatsten weg. Altijd in gesprek. Over de showbizz, maar ook over alles wat er in de wereld gebeurt. Ik wil geen artiest zijn die met oogkleppen op alleen nog die paar liedjes zingt waarmee hij succes had. Ik wil aangehaakt blijven op de wereld.”
Het is één uur in de middag maar er komt nog geen lunch op tafel. Leen staat laat op, komt rustig op gang. Bij de thee dus een lekker stuk appeltaart. Van tijd tot tijd drukt hij een stukje van de taartpunt af met zijn vork en steekt het rustig in zijn mond. Even genieten voor hij verder praat. Hij heeft de tijd, zit op zijn gemak en kijkt over onze schouders heen uit over zee. De zee waar hij rustig van wordt en die op deze dag in juni dikke witte schuimkoppen heeft. Een jonge vrouw trotseert het gure weer met een kind aan haar hand. Als ze hurken op de overgang naar het natte zand, worden de schep en emmer bijna uit hun handen geblazen.
Bij het tafereel denkt Lee Towers aan zijn eigen gezin. Laura voedde de kinderen op, iets waar hij erg weinig tijd voor had. “Ik kwam wel altijd thuis”, stelt hij. “Het werkt voor mij niet om te blijven hangen. Ik heb collega’s die overnachten als ze honderd kilometer van huis zitten. Ik moet er niet aan denken. Ik was natuurlijk wel vaak laat thuis, maar ik ging altijd naar mijn eigen bed.” De jonge vrouw buiten loopt verder richting de Pier om te schuilen voor de regen die nu losbarst. “Ik heb een lot uit de loterij thuis zitten. Ik ben zuinig op mijn Laura.”
Ze ging vaak mee. “Ik wilde dat omdat mijn leven zo anders werd. Ik kwam in een stroomversnelling, was ineens veel weg en zat in een andere wereld. Dat heeft impact op je relatie en je gezin. Ik nam haar mee om te zorgen dat we bij elkaar betrokken zouden blijven.” Hij neemt nog een slok van zijn rooibosthee. “Ik was ook nog eens een strenge vader. Dan krijg je niet altijd de populariteitsprijs, maar ja. Ik trouwde met Laura toen ze drie kinderen had. Samen hebben we Claudia nog gekregen, maar ze zijn alle vier van mij!”
Dat hij vaak niet thuis is, is een bescheiden nadeel voor het najagen van zijn droom. De jongeman die elke ochtend vroeg in zijn overall en schoenen met stalen neuzen op zijn oude fiets stapte en fluitend naar zijn werk reed, leefde in zijn vrije tijd voor de muziek. De bankwerker bij Boele Bolnes (nee, hij was geen kraanmachinist zoals Willem Duys hem aankondigde) greep zijn kans toen iemand hem voor zijn bandje vandaan trok en voor een televisiecamera plantte.
“Al die tijd zijn wij een hecht gezin gebleven. Laura en ik zijn een twee-eenheid en dat hechte heb ik in mijn eigen familie ook altijd gevoeld. Ik kom uit een kansarm gezin; mijn vader ging met pensioen toen mijn broers en ik nog niet werkten. Daar heb ik geleerd met elkaar te overleven, geleerd tegen de wind in te roeien.”
Met de dood is hij dan ook niet veel bezig, al hakte het overlijden van de vrouw van zijn oudste zoon er keihard in. En Antwerpen natuurlijk. “Ja, die brand…” Hij valt stil. Zijn ogen staan ineens dof. Het was oudjaarsnacht 1995. Leen en Laura genoten van het diner in het Switel Hotel. Bij het dessert, volgens dagblad Trouw ‘op de menukaart aangekondigd als de eerste verrassing van het nieuwe jaar’, horen ze knallen en zien ze vuur over het plafond kruipen. Ze proberen in het donker te vluchten, maar als Leen eenmaal de zaal uit is, kan hij Laura nergens vinden. Mensen proberen hem tegen te houden, maar hij gaat tot twee keer terug voordat hij haar ziet liggen. Hij sleept zijn echtgenote uit het inferno en redt haar zo het leven.
“Zoiets verwerk je niet”, zucht hij. “Het is nooit ver weg.” Hij kijkt in zijn schoot, zucht weer en vervolgt met een stem die vol is van vermoeidheid. “We hebben er dikke muren omheen gebouwd, maar als er iets vergelijkbaars gebeurt, zoals de brand in Volendam, dan is het alsof ik weer in dat hotel ben. Ik heb destijds geprobeerd het van me af te zingen. Een nieuwe plaat maken, drie of vier maanden creatief in de studio bezig zijn. Dat vond en vind ik nog altijd geweldig, dus ik dacht: misschien helpt me dat nu ook. Maar zo werkte het helemaal niet. Ik produceerde alleen maar liedjes waar je niet vrolijk van werd en het kwam er maar niet uit. Ik heb het jaren op de plank laten verstoffen. Toen we bezig waren met mijn documentaire The voice of Rotterdam sprak ik met de makers over die opnamen. Ik liet het ze horen en zij waren zo ongelofelijk positief. Het is daarna uitgebracht, eerst via Universal in België en later ook in Nederland. De reacties op die plaat maakten het voor mij ook mogelijk om er weer naar te luisteren. Ik werd meer dan tien jaar lang terug gezogen in ellende als ik die liedjes hoorde. Maar nu zie ik er ook wel weer de schoonheid van in.”
De muziek als reddende engel, al duurde het lang voordat hij dat weer kon inzien. Het is exemplarisch voor zijn late ontdekking. Hij was 28 toen hij bij Willem Duys op het podium stond. “Wij waren zwaar Christelijk thuis. Er golden twee gezegdes: als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje. En: dat is voor ons soort mensen niet weggelegd. Wij moesten hard werken en niet denken dat je daardoor hogerop kon komen. Ik hield van mijn werk, maar ik hield ook van mijn hobby. Ik zong al vanaf mijn vijftiende en ik kon er alles in kwijt. De band in spierwitte pakken en ik als zanger in mijn zwarte smoking ervoor; zo heb ik me altijd geprofileerd. Je krijgt maar één kans in het leven en die bood Willem Duys me.” En met die kans op zak, ging Leen voor het grootst mogelijke.
Nederland was het enige land waar coryfeeën niet in grote zalen speelden. Dat kon anders, vond Lee Towers. Zijn eerste concert is in de Doelen in 1979. Tegen alle verwachtingen in, is het stampvol. “Er was nog een beetje begrip omdat het een ‘thuiswedstrijd’ was. Maar in 1980 ging ik naar Carré en dat zat ook vol. Ik kwam in het Polygoonjournaal. Nou, dan was je een nieuwsitem. Het was ook een andere tijd. Naar ‘De Vuist’ van Willem Duys keken zeven miljoen mensen. Ik was in één klap in Nederland wereldberoemd. Als Willem je de hemel in prees, werd je serieus genomen. Ik ben hem eeuwig dankbaar. Willem. Mijn vriend.”
Het sterkte hem in zijn houding: believe in your dreams. “Je moet erin geloven, volg je hart. Dat heb ik altijd gedaan. Dus na Carré ging ik twee jaar op tournee met het orkest van Freddy Golden. Volgens de critici ook onmogelijk. Ik stond in 35 uitverkochte schouwburgen, maar kon alleen geld verdienen in de grote steden. De rest zag ik als investering in mijzelf.”
Net zoals Willem Duys hem in de wereld van de bekende Nederlanders duwde, was oud-wielrenner Peter Post bepalend voor de uiteindelijk meer dan vijftig keer dat hij Ahoy vol kreeg. “Ik trad op bij de zesdaagse om een beetje sfeer te creëren tussen de wedstrijden. Man, het dak ging eraf. In 1982 zei Peter: ‘Ik zie jou hier wel avondvullende voorstellingen geven.’ Ik dacht nog: die is gek. Maar het bleef als een torretje in mijn achterhoofd knagen, tot ik dacht: waarom eigenlijk niet?”
Hij wilde het dan wel echt groots doen. Het werd het ‘Gala van het Jaar’. Er moest zeggingskracht uit spreken. Het moest de grandeur van een Amerikaanse show hebben. Een orkest van zeventig man kwam over uit Londen en Ahoy moest vol. “Computergestuurd licht uit Amerika. Voor het eerst in Europa, tijdens mijn eerste Gala of the Year.” Hij denkt terug aan zijn strooptochten door Las Vegas. Met ogen op steeltjes en een opnameapparaatje in de hand zat hij samen met Laura in de showrooms van het land van de grote dromen. “Elvis was mijn idool. Hij trad op met grote orkesten en koren. Fantastisch! Daar zag ik de toekomst. Ook voor ons land.”
Maar al die toeters en bellen, dat heeft ook een prijskaartje. Dus bedenkt Leen het sponsorpakket: een deal waarbij bedrijven financieel meehelpen en daarvoor allerlei extra’s terugkrijgen. “Er is nog steeds geen programma in ons land dat kan draaien zonder dit fenomeen. Ik ben er trots op dat ik dat heb geïntroduceerd. Ik houd van pionieren. Iedereen die me zei dat het niet kon, heb ik gelogenstraft.”
Of het Rotterdamse bravoure is? Daar gelooft hij niet in. Het heeft zelfs niets met bravoure te maken, is zijn mening. “Je moet het anders vertalen: het is erin geloven, samen met ondernemersmentaliteit. Toen ik begon, paste ik in de mentaliteit van Rotterdamse ondernemers. Gaan als de brandweer en afspraken nakomen. Ik laat me niet leven zoals anderen dat overkomt. Neem Jaap Buis, de ‘Godfather’ van Volendam. Als hij zei dat iets niet gebeurde, gebeurde het niet. Zelfs niet als een artiest dat optreden wel wilde. In de eerste vijf jaar van mijn carrière ben ik belazerd door een manager. Ik had mijn lesgeld dus vroeg betaald en ik ben sindsdien erg zelfbewust.”
Lee Towers ging zelf de boer op om geld in te zamelen voor zijn spektakelstukken. “Ik moest bijna olifanten leren vliegen om het te regelen. Maar het lukte me. Ik zei altijd: ‘Hoe meer geld je geeft, hoe groter ik het maak.’ Ik gaf expres vier dagen voor de shows een rondleiding voor mijn sponsors. Dan was het op de vloer van Ahoy’ met decors, lichtrekken en geluidsboxen nog een totale chaos.”
Nog steeds lukt het hem. In 2000 neemt hij afscheid, maar in 2011 trekt hij weer een volle zaal als hij een oeuvreprijs krijgt. “Dat moest in Carré. Niks mis met die zaal hoor, maar dat vond ik niet kunnen natuurlijk. We zouden dat feestje wel in Rotterdam houden. Ik overlegde met de Doelen, waar ik mijn eerste grote show had, maar Ahoy vond dat ik naar hen moest. Ik heb daar een standbeeld staan en dan zou ik naar een ander gaan? Ze benaderden me en zo ontstond One Night Only, waarmee ik twaalfduizend mensen het Sportpaleis in kreeg. Ik vond het wel wat hebben dat het me nog steeds lukte Ahoy vol te krijgen.”
We schrijden de brede trap weer af. Leen houdt stil onder het art-deco glas-in-loodplafond bij de receptie. Hij kijkt omhoog en herinnert zich een bezoek aan Las Vegas. “Daarmee vergeleken is dit kinderspel. In de VS is alles entertainment. Alles is groot en imposant.” Zijn ogen twinkelen weer als die van een klein kind dat in de speelgoedwinkel losgelaten wordt. Hij duwt zijn lichtblauw getinte bril verder de brug van zijn neus op. De entertainer die de grootsheid van Amerika naar Nederland haalde, komt bovendrijven bij Leendert Huijzer. Dus vertelt hij maar een mop, zoals hij zijn shows ook aanvult met grollen. “Weet je dat ze in België geen ijsblokjes meer hebben?” Hij houdt zijn lach in terwijl hij ons ‘nee’ afwacht. “Ze kunnen het recept niet meer vinden!” Daarna eindigt hij zoals hij begon, met een voorzichtige glimlach en een gedecideerde hoofdknik. “Bedankt, jongens.” De auto komt voor. Hij stapt in en rijdt terug naar zijn rust, naar zijn Laura en zijn uitzicht over zee.
De ambassade van Rotterdam staat misschien inderdaad wel in Scheveningen. De ambassadeur en zijn vrouw zullen vanavond wellicht weer te vinden zijn in het Kurhaus voor een lang gesprek met elkaar. Terugkijken op al het moois dat 42 jaar carrière ze bracht. Stilstaan bij de wereldse zaken van nu. En vooral genieten van elkaar. Want ondanks alle succes is Lee Towers, is Leendert Huijzer, vooral gelukkig dat hij en zijn vrouw nog steeds elkaar hebben.
Lee Towers
Leendert Huijzer wordt in 1975 ontdekt door Willem Duys. Duys ontmoet Leen als die in een kraan staat en neemt abusievelijk aan dat hij kraanmachinist is. Leen laat het zo, noemt zichzelf zelfs Lee Towers als verwijzing naar die kraan. Hij is wegbereider voor de grote shows waarmee Nederlandse artiesten nu volle zalen trekken. Verscheidene prijzen vallen hem ten deel. Hij treedt nog regelmatig op en verbindt zijn naam aan goede doelen en dingen die hem na aan het hart liggen: de gemeente Rotterdam, de Daniël den Hoedkliniek, Kika en ambassadeur van het Havenbedrijf bijvoorbeeld.
(publicatie: Gers! magazine – 2016)