Hij staat te spitten in stapels dozen die hij uit zijn persoonlijke archief gehaald heeft; tekenwerk waar Rob Peters al vijftig jaar niet meer naar omgekeken had. Ieder vel is een aangename verrassing en wordt begroet met een blije kreet en een bijpassende anekdote. Anekdotes die op en neer stuiteren van Franquin en Hergé, via Jules Deelder, naar Jimmy Hendrix en Adolf Hitler.
Opnieuw verliefd worden op je eigen tekenwerk. Het overkomt Rob als hij met een transparant velletje in handen staat. Zojuist heeft hij die schat opgediept uit een van de mappen die hij van zolder naar de woonkamer gebracht heeft: “Het is graven, hoor”, verzucht hij staand achter zijn gehavende, antieke tekentafel. “Mijn laatste strip is uit 1971 en sindsdien had ik er, om je heel eerlijk te zeggen, niet meer naar omgekeken. Maar kijk toch eens!”
Voorzichtig legt hij archiefstuk 1492 op de tekentafel. Het is een sheet van Meneer Plum, in kleur, met vetvrij tape op een wit kartonnetje geplakt. De strip verscheen in het Nederlandse Robbedoes. Maar onderdeel van dit archiefstuk is een zwartwit vel van diezelfde ene pagina en een titelstrookje in het Frans. Monsieur Plume. Met zijn kunstzinnige inslag en de wezensvreemde humor schopte het kale, besnorde mannetje Plum het namelijk tot de pagina’s van de vermaarde Franstalige evenknie van Robbedoes: Spirou. En Rob was de eerste Nederlander die deze eer te beurt viel, het summum van erkenning in de jaren zestig van de vorige eeuw.
Die roem was van korte duur trouwens, want na enkele brieven van lezers die Monsieur Plume niet zo goed begrepen, kreeg Rob een, zoals hij dat noemt, or-else briefje van uitgever Dupuis: Meneer Plum eruit of Rob eruit. En dat terwijl Rob nog op bezoek geweest was bij Franquin, die hem eigenhandig een exemplaar van Le nid des marsupilamis cadeau deed en erin schreef: Pour Rob Peters, qui fait les bandes dessinées de demain aujourd’hui – voor Rob Peters, die vandaag de strips maakt voor morgen. Dat die Dupuis beter voor zijn stripmakers op kon komen dan voor zijn lezers, wil Rob er maar mee zeggen. Toch koos hij eieren voor zijn geld en kwam op de proppen met Amber & Akka. Een meer commerciële strip waarvoor Jules Deelder de teksten schreef. Maar daarover later meer.
Dat Rob striptekenaar zou worden, was niet bepaald een uitgemaakte zaak. Terwijl hij een percolator indrukt en een pittige bak koffie inschenkt vertelt hij vrolijk dat zijn vader strips verfoeide: “Maar ik was altijd aan het tekenen en het was voor mij vanzelfsprekend dat ik daarmee door zou gaan. Dus ik heb me aangemeld voor de kunstacademie.”
Dat was geen succes, lacht hij. “Toen meneer Jongert ons voor de vierde keer in successie een Van Gogh-stoeltje met rieten zitting liet natekenen – ‘om los te komen’ – ben ik weggelopen. Daar ging ik mijn tijd niet aan verdoen! Het was 1960, ik was achttien. Ik liep de academie uit en de redactie van NRC op. Ik mocht onder de titel Rotterdam Prentenboek illustraties maken voor in de zaterdagkrant, plaatjes met onschuldige grapjes over de actualiteit. Niet te heftig allemaal want het was toen nog een stijve bedoening op de redactie.”
Als zijn vader eenmaal doorheeft dat Rob de academie vaarwel gezegd heeft, eist hij dat zijn zoon een eervol beroep gaat bekleden. Hij huurt een pand aan de Heemraadssingel en leent zijn Rolodex met zakenrelaties uit. “Ik moest reclametekenaar worden. Zat ik daar aan een sjiek bureau met een witte telefoon. En ik kon het wel. Maakte ik een waterval met een kereltje dat er een colbertje in wast. Als reclame voor chemische wasserij De Zwitserse. Nou, dat zagen ze wel zitten.
Ik vond het tamelijk verschrikkelijk. Performen voor anderen, dingen doen waar ik niet achter sta maar die de klant goed uitkomen.” Dus rebelleert Rob tegen zijn vader en begint op zolder van het kantoor een marihuanaplantage. “Al snel had ik allerlei kunstenaars over de vloer. Vaandrager en Sleutelaar, Armando en Hans Verhagen. Dat kunstenaarsleven sprak me veel meer aan.”
Met de veranderende vriendengroep verschuift ook Robs interesse naar meer kunstzinnig, licht bizar werk. Zo publiceert hij het boekwerkje Nu heb ik een scooter en de achting van het gehele personeel, vol vervreemdende cursussen als Handschrift Verbeteren, Kattekontakt en Tafelschminken.
De jaren zestig zijn sowieso een bijzondere periode in zijn leven. Hij woont een tijd op Ibiza: “Zolang ik af en toe een stapeltje strips opstuurde naar Robbedoes en Spirou maakte het in het geheel niet uit waar ik woonde. Nico van de Velvet Underground was onze onderbuurvrouw”, vertelt hij tussen neus en lippen door. “En Jules Deelder was de verloofde van mijn zusje Roselie”, vertelt hij even achteloos. Om direct door te gaan met die bizarre anekdote over Jimmy Hendrix, waarover Jules Deelder zelf in interviews vaak niet wilde praten, omdat niemand hem zou geloven.
Rob pakt een enorme bitterkoek van een schoteltje naast de percolator. “Jules en mijn zus liepen die Hendrix tegen het lijf tijdens tv-opnames van Hoepla, dat mijn zuster presenteerde. Hendrix mocht ze wel en na zijn concert in Ahoy, zei hij dat hij liever bij hen bleef dan terug te gaan naar zijn kamer in Hotel Central. Daar mocht in die tijd immers geen vrouwelijk bezoek op de kamers komen. ’s Avonds ben ik er ook naartoe gegaan. De hele nacht zaten we te praten, roken en plaatjes te draaien. Heel bijzonder. De volgende ochtend nam Hendrix een taxi terug naar zijn hotel en ik reed mee. Ik zei tegen hem: ‘Niemand gelooft dit natuurlijk, dus als je nou je handdoek uit het hotel haalt en aan mij geeft… Die schone handdoek is het bewijs dat je daar niet geslapen hebt.’ Ik heb die handdoek nog steeds!”
Met zijn steeds kunstzinniger projecten, raakt Rob langzaam maar zeker uitgekeken op de strip. Dat Monsieur Plume de nek omgedraaid werd, deed natuurlijk geen goed. Het alternatief Amber & Akka vindt hij veel commerciëler maar ook wel leuk om te maken. Vooral omdat hij het samen met maatje Jules Deelder doet. “We schetsten de verhalen samen. Daarna ging Jules thuis dialogen schrijven en ik zette de scenes alvast in potlood.” In tegenstelling tot Monsieur Plume, zijn er van Amber & Akka wel enkele albums verschenen. Net als van Professor Hilarius, waar hij nog een album van vond op zijn archiefzolder en dat hij ook met Deelder maakte. “Jules en ik op ons best. We stonden er zelfs mee in Kuifje. Hergé zelf was toen nog hoofdredacteur. Dat vond ik nog wel een eer.” Toch is zijn liefde voor de strip tanende. Hij richt zich dan steeds meer op kunstzinnige projecten, te beginnen met het boekje ABC voor de genieter van Marihuana (& de achtbare hashish), waar Jules Deelder als Julian the Joint de teksten voor schrijft, zijn zusje de belettering doet en Rob, onder pseudoniem Youssouph Ben Houpla, de prenten.
Het einde van het beeldverhaal luidt Rob in met een zeefdruk van Kuifje. Met een vette knipoog wijst hij achter zich, waar het werk uitdagend aan de muur gespijkerd is. Het geesteskind van Hergé staart in een soort visioen door een raam naar zichzelf als vrouw, met engelenvleugels op haar rug en twee biddende handen die haar billen vormen. “Die kant wilde ik op. Ik liet het Hergé zien; hij was onder de indruk, maar begreep er werkelijk niets van. Verontwaardigd sprak hij: ‘Ce n’est pas du op-art! Ce n’est pas dus popart! Ce n’est même pas des arts!’ Maar ik vond het wel aandoenlijk, eerlijk gezegd, want hij zag Tintin terug in een configuratie die hij niet onmiddellijk kon grijpen!”
In ’71 had hij er definitief genoeg van: “Het administratieve vierkante vakjes vullen. Het stond me zó tegen. Wat ik te zeggen had, wilde ik in één prent vertellen. Ik heb me op beeldende kunst gericht en op illustratief werk. Ik heb nooit meer een strip gemaakt.”
“Nou ja”, lacht hij dan met ondeugende ogen: “Behalve voor Passionate in 2003. Dat is wel een mooi verhaal. Ik illustreerde het kinderboek Koos Spook van Jules. Daarvoor wilde ik naar Indonesië, want daar was ik als kind geweest. Op een gegeven moment zat ik even stuk, dus ik vroeg Jules of hij een beetje pep kon sturen. Hij verstopte dat middenin zijn boek Gemengde Gevoelens en stuurde het op. Ik ben erin gaan lezen maar juist op het punt waar Jules de Führer bezoekt, zat die uitsnede waar de pep in verstopt had gezeten. Toen ik de vraag van Passionate kreeg om een strip te maken ter ere van hun speciale Deeldeer-nummer, zei ik: goed, nog één strip, maar dan wel over dat bezoek van Jules aan Adolf Hitler.”
Rob duikelt uit een van zijn mappen een wit karton op, waar allerlei plaatjes en tekstblokken als een mozaïek op geplakt zijn. ‘Hier!”, roept hij uit en begint statig voor te dragen:
Met Hitler kon ik het uitstekend vinden.
Ik noemde hem Arie.
Hij hing aan m’n lippen.
God mag weten wat ik tegen hem zei,
maar leuk was het wel,
want Hitler kwam niet meer bij.
Een bulderende lach ontsnapt hem. Hij neemt een flesje uit de koelkast en drinkt gulzig van het koude bier. Dan gaat hij zitten. “Dank je dat jullie gekomen zijn”, besluit hij wijzend op de wirwar aan mappen en dozen in zijn woonkamer. “Ik geniet hiervan. Mijn vroegere stripwerk is wat ondergesneeuwd door mijn hedendaagse werk; ik heb er veel te lang niet meer naar omgekeken.”
(verschenen in Rotterdam Stripstad, 100 jaar strips in de stad (2022), foto Marieke Odekerken)