Wilfried de Jong

Man van contrasten

Columnist en televisieman. Romancier en theatermaker. Voetbalfan en wielergek. Kunstliefhebber en luie donder. Verzin een labeltje en je kunt het op Wilfried de Jong plakken. Hoewel, zodra je dat doet, verlegt hij zijn koers. Hij laat zich niet vangen, zoekt de contrasten in zijn leven. “Durf alles weg te pleuren en opnieuw te beginnen, dat levert je de mooiste dingen op.” (foto: Rick Arnold)

Met grote, zelfverzekerde passen stapt hij over het Deliplein. De zon schijnt haar zwakke stralen op het asfalt en probeert de dag tevergeefs op te warmen. Een moeder zit op een bankje, haar zoontje fietst driftig op zijn driewielertje rond. Verder is hier niemand. Alsof dat voor de herkenning verschil maakt, trouwens: Wilfried de Jong herken je van grote afstand, ook als er duizend mensen op het plein staan. De lange, wat pezige man met zijn karakteristieke kale kop heeft zijn handen weggestopt in de zakken van zijn broek, de slippen van zijn zwarte jas hangen achter zijn armen.

Hij stapt de deur door van De Zeeuwse Meisjes, een klein snuisterijenwinkeltje. Zijn handdruk is kort en stevig, maar lang genoeg om hartelijk te zijn. Wilfrieds gezicht breekt open in een grijns als hij zich voorstelt. De timing van het interview is perfect, vertelt hij. Zijn nieuwe roman Zweefduik is af, er zijn even geen opnames voor tv en de voorbereidingen voor een Belgische theatertour met Wim Opbrouck beginnen over een paar maanden pas.

Alle tijd dus en Wilfried is dan ook zo relaxed als de neten. Ontspannen gaat hij zitten op een vintage houten stoeltje – zo’n ding dat er niet uitziet, maar goddelijk zit. Het past wel bij hem, dat niks doen: “Mensen verwachten het misschien niet van mij, maar ik kan goed lummelen. Ik laad mezelf op door de rust te zoeken. Zo heb ik voor dit interview thuis twee uur op de grond gelegen, wat plaatjes draaien met de zon op mijn donder.”

Als onze espresso’s neergezet worden, breekt Wilfried een staafje suiker open en giet de helft in het kleine zwarte kopje. Achteloos draait hij daarna de opengescheurde kant tot een scherpe punt, blijft er langdurig aan draaien en frummelt af en toe tussen zijn tanden met het tipje. We willen het over zijn nieuwe boek hebben, waarvan we de proefdruk te laat kregen om het door te lezen, over zijn jeugd en de vele zijsprongen in zijn carrière. Over zijn gedachten, wensen en angsten. Over de persoon achter het multitalent uit het tot de verbeelding sprekende wijkje 110-Morgen.

Speelherinneringen

“Het is merkwaardig hoe weinig mensen die wijk kennen”, stelt hij. “Hoewel, het is misschien niet zo gek.” Hij lacht. “110-Morgen is ook alweer gesloopt.” De wijk met de obscure naam, die verwijst naar het aantal ochtenden dat een boer nodig had om dit gebied te ploegen, verrees in de jaren vijftig. Er waren woningen nodig in de nog grotendeels kaalgeslagen stad. Tussen Schiebroek en Hillegersberg kwamen drie flats van drie bouwlagen hoog die samen de wijk vormden. “Je kent ze wel”, vertelt hij besmuikt, terwijl hij met zijn grote handen over zijn schedel wrijft. “Sobere huizen van lage kwaliteit met veel speelruimte ertussen.”

Rond de wijk lag moerasachtige grond, waar wel materieel was neergezet maar het nooit tot bouwen kwam. In vergelijking met vooroorlogse buurten waren er brede stoepen en veel groen. “Ze leken wel twintig meter breed, die stoepen, en je kon er heerlijk voetballen. Speelherinneringen heb ik vooral. We waren ook altijd buiten, want ons huis was piepklein.”

De dynamiek van de stad kreeg Wilfried nauwelijks mee. Ze woonden aan de rand ervan. Van bakker tot voetbalvereniging, alles was er. “Wij gingen soms ‘naar de stad’ met Lijn 5; bij het Sint Fransiscus de fly-over op. Pas dan voelde ik dat ik in een grote stad woonde.” Ze gingen om spullen te kopen die bij de buurtwinkels niet voorhanden waren. En om mee te gaan naar de zaak van zijn vader, natuurlijk. Een diepvriesgroothandel. “Hij verkocht geen vrieskisten, hoor”, pareert hij maar vast de vraag naar de professie van papa De Jong. Bij de Coolhaven had hij een pand met twee grote vriescellen in de kelder. Hij kocht diepvriesproducten in en sloeg ze op om ze daarna te distribueren in Rotterdam en omgeving. Alles van ijs tot sjaslieks. “Zat ik op de wagen bij ‘ome’ Henk om tien dozen ijsjes naar de voetbalclub te brengen.”

 

Zoektocht

Heel leuk vond hij het, maar de diepvriesgroothandel was geen roeping voor oudste zoon De Jong. “Ik wilde en wil nog steeds van alles worden”, lacht hij, terwijl hij onderuit zakt en zijn elleboog op tafel zet. Hij leunt zijn hoofd tegen zijn handpalm. Een man van contrasten. “Wij waren katholiek en ik zag het beeld voor me van een man in een witte pij in zo’n uitgegutste boot die fijne spulletjes rondbracht. Dat leek me wel wat. Maar serieus is dat nooit geworden. Op zondag lag ik ook vaak bij Zestienhoven naar de vliegtuigen te kijken. Wilde ik ineens piloot worden. Dat is ook het mooie van je jeugd. Op het ene moment word je piloot, dan pater en de dag erna drugsdealer. Dat kun je in één week tegen jezelf zeggen.”

Het heeft er natuurlijk ook mee te maken hoe serieus je het leven neemt, mijmert hij bij een nip aan zijn espresso. “Toen was het nog gebruikelijk dat je een baan voor het leven kreeg. Dat zag ik totaal niet zitten.” Hij had vriendjes met van die vastomlijnde plannen. “Laatst kwam ik een oud klasgenootje tegen, die zei op school altijd dat hij rijk wilde worden en mooie vrouwen wilde hebben en dus chirurg werd. Nou, het is hem gelukt!” Hij glimlacht als hij dit afzet tegen zijn vertwijfeling. “Ik vind het bijna teleurstellend dat je op je zestiende iets bedenkt en dat ook altijd blijft. Ik wist het helemaal niet op die leeftijd en mijn beroepskeuzetest kwam uit op ‘iets met mensen’. Nou, dat is zo ruim, daar valt écht alles onder.”

Hij wil niet zomaar wat doen, dus gaat hij eerst een jaar werken via een uitzendbureau. Wijzer wordt hij niet van tapijt leggen en containers uitruimen, zelfs een uitstapje naar een kibboets is geen eyeopener. Dus hij gaat alsnog ‘iets met mensen’ doen.

Een zoektocht. Zo karakteriseert Wilfried zijn carrière onderuitzakkend. “Maar het klopt denk ik wel, ik ben altijd zoekend geweest. Dat is mijn manier van leven. Daar voel ik me goed bij en dat vind ik spannend. Ik geloof niet dat ik mijn weg kies. Het komt op mijn pad. Jaap van Zweden zei: ‘Als je iets wil, moet je er vooral niet naar op zoek gaan.’ Houd je vizier open.”

‘Op het ene moment word je piloot, dan pater en de dag erna drugsdealer. Dat kun je in één week tegen jezelf zeggen.’

Zijn ontmoeting met Martin van Waardenberg is daar een goed voorbeeld van. Wilfried begeleidde bij Humanitas jongeren die van huis weggelopen waren. “Ik werd gevraagd mee te gaan op zomerkamp. ‘Daar is nog een begeleider’, zeiden ze. ‘Die doet iets met theater. Jij speelt toch bas? Jullie kunnen misschien ’s avonds iets doen voor die gasten.’ Ik kende heel die Martin niet, maar het klikte. Hij had zijn gitaar mee en ik mijn contrabas. Elke avond draaiden we een programma in elkaar en de rest van de tijd schopten we iedereen de pleuris op het voetbalveld. En dat vonden ze nog geweldig ook; we gingen niemand uit de weg. Fantastische jongens met een klein hartje. Overdag een grote bek, maar ’s nachts in hun bed pissen. Lagen de matrassen te drogen in de zon. Dat is wel de samenvatting van dat kamp.”

Ausdauer

Het kamp vloeit over in theaterduo Waardenberg en De Jong. Op het toneel zijn ze net zo spijkerhard als op de grasmat van het zomerkamp. “Een sportinslag”, noemt hij het eufemistisch. Je zet door en geeft niet snel op. “Je levert een gevecht”, het klinkt als kwinkslag, maar Wilfried is ineens serieus. Hij kijkt even weg. “Dat geldt voor alles in het leven. Het schrijven van een boek of, zoals Martin doet, het maken van een film. Daar heb je wat Ausdauer voor nodig.” Dat zangerig klinkende Duitse woord voor taaiheid of doorzettingsvermogen is de heren van wellicht wel het wildste theater dat de Nederlandse toneelschuren ooit gezien hebben op het lijf geschreven.

Aan taaiheid geen gebrek.

“We stonden met pijn op de planken”, denkt hij aan de spierscheuringen en gekneusde tenen die hen parten speelden tijdens voorstellingen. “Kijk”, wijst hij naar het zachte stuk tussen duim en wijsvinger van zijn linkerhand. “We hadden een act met plastic reigers. Hoewel we heel secuur repeteerden, ging er weleens iets mis. Een van die reigers schoot los en sloeg een gat hier. Het bloed bleef komen, toen moesten we de show stoppen. Maar verder gingen we eigenlijk altijd door.” Nou ja, op die try-out na waarbij hij per abuis omhoog getakeld werd door Martin, kramp in zijn handen kreeg en bij de val die daarop volgde, zijn heup brak en zijn pols verbrijzelde. “Die pols kraakt nog steeds een beetje”, glimlacht hij.

Voor zover het fysiek een beetje ging, was het tanden op elkaar en gaan. Het is gebruik in het theater, weet hij. Net als in de sport. “Er gaat een spuit in en een natte lap overheen en dan door. Dat is die sportinslag.” Sowieso is dat een levenshouding van hem. “Iedereen krijgt met tegenslagen te maken. Dan kun je lamgeslagen thuis zitten piekeren en de deur niet meer uitkomen. Maar je kunt ook denken dat je de dag erop het heft weer in eigen hand kan nemen.”

Flauwekul

Of dit doorzetten een echt Rotterdamse mentaliteit is, daarover wenst Wilfried de Jong niet eens na te denken. Hij recht zijn rug en wordt fel. “Ik vind dat pure flauwekul. In het Ruhrgebied wordt ook hard gewerkt, denk ik zomaar. Natuurlijk is er een bepaalde werkhouding in de stad, maar die is niet aan ons voorbehouden.”

Sowieso, die clichés over Rotterdam, daar gruwt hij van. “Ze raken sleets, zeker nu we allerlei lijstjes gaan aanvoeren. En laten we eerlijk zijn, je wilt toch niet alleen bekend staan als noeste arbeider, als domme werkkracht? Dat is echt een veel te eenzijdig beeld van de stad en haar inwoners.” Kijk maar naar hemzelf. Naast die rauwdouwer is Wilfried de Jong ook best een culturele jongen. “Ik heb altijd van kunst gehouden naast dat ik graag ook in het voetbalstadion kom. Enkel ‘niet lullen maar poetsen’ is me te plat. Als dat boven je huisdeur staat, doe je jezelf tekort. Er is veel meer te halen in het leven. Als je in staat bent om hoge en lage cultuur te combineren, als je houdt van theater, kunst, sport en de basics, dan heb je een rijker leven. Ik geloof niet dat mensen één kant hebben, terwijl we onszelf en de stad maar wat graag simpel afschilderen.”

‘Je wilt toch niet alleen bekend staan als noeste arbeider, als domme werkkracht? Dat is echt een veel te eenzijdig beeld van de stad en haar inwoners.’

Rotterdam is voor hem een stad van vernieuwing. Wie hier langer woont, ziet de stad onder zijn ogen veranderen. Dat intrigeert: “Ik vind dat ook mooi. Liever iets nieuws dan het oude behouden. Niet dat ik tegen het oude ben, ik vind niet dat alles gesloopt moet worden. Maar als mensen stellen dat het vroeger leuker was op de Wilhelminapier omdat Hotel New York toen nog het hoogste gebouw was, dan denk ik: fuck dat. Het is geweldig dat je nu een totaal ander beeld hebt op die plek. En dat je je herinnert dat Hotel New York een bastion was, maar nu hooguit een bescheiden gebouwtje. Zo gaat dat met een stad.”

Dat Rotterdam zou consolideren, zou stoppen met die continue verandering omdat het lijstjes is gaan aanvoeren, daarvoor is Wilfried niet bang. “De stad zit vol initiatieven, zoals dit zaakje waar we zitten. Mensen beginnen iets en stoppen daar al hun geld, tijd en energie in. Dat geeft de stad een enorme drive. Vroeger was niet beter; vroeger was leuk en het is nu ook leuk. Ik vond het waanzinnig toen de stad maar vier kroegen had en je pokkeneinden moest lopen. Eerst naar Dizzy voor bier en jazz. Daarna trok je een kogelvrij vest aan en ging je naar de Beat Corner. Of je ging dansen in Sita 2000 met Nico, die dj van 82. Dat is niet meer. Daar moeten we niet om rouwen. Vernieuwing houdt de vaart erin en zorgt voor verandering, ook in jezelf.”

Foto: Rick Arnold

Iets anders doen

Die verandering blijft hij ook zelf vasthouden. Sportverhalen vervangt hij door fictie, theater door tv. Als je denkt Wilfried de Jong te kennen, gaat hij snel iets anders doen. “Dat is het moment dat ik mijn wortel met steel en al uit de grond trek. Begrijp me niet verkeerd”, zegt hij. “Van alle dingen die ik heb gedaan, heb ik waanzinnig genoten. Het zijn waardevolle herinneringen en ervaringen die ik in mijn nieuwe werk meeneem. Maar ik blijf er niet in hangen.”

Je moet durven veranderen, stelt hij. “Soms moet je dingen wegflikkeren die je dierbaar zijn, maar dat doe je om verandering mogelijk te maken.” Pijn doet dat niet, stelt hij tevreden vast terwijl de zon zich even achter een grauwe wolk verschuilt. “Als je ergens goed in hebt gewerkt, levert het energie op om iets nieuws te beginnen. En daarbij kan ik al die ervaringen goed gebruiken.”

Neem zijn nieuwe boek Zweefduik. In de manier waarop het verhaal is opgebouwd, in de anekdotes, de beelden en beschrijvingen, vindt de lezer Wilfried de Jong terug. “Zo beschrijf ik de situatie van een jong stel dat met de auto te water raakt. Ze kunnen er niet uitkomen, omdat die krukjes voor de ramen zo gammel zijn. Ik heb nog nooit met een auto in het water gelegen, maar ik heb een oude kever dus ik weet hoe gaar die krukjes zijn.”

Zo kunnen kijken naar jezelf en je omgeving betekent dat hij altijd observeert. Associatief kijken noemt hij het zelf. Hoe dat gaat? “Kijk om je heen”, wijst hij met een breed gebaar. “Ik zie die plant en denk aan de citroenplant die ik in huis had om muggen te verdrijven. De enige plant die in mijn huis mocht, want ik haat planten in huis. Naast je staat een kaartenrek. Ik denk direct: wie stuurt er nog kaarten? Zo gaat dat in mijn hoofd.”

Gespaard

Vermoeiend is dat niet: zijn gedachten staan ’s nachts wel uit. “Dan rust mijn hoofd uit, al komt er in mijn dromen wel een enorm zwarte lijn in de plaats van die gedachten. In mijn dromen heeft iedereen het zwaar. Moet ik tien meter overbruggen en krijg ik de ene voet niet voor de andere. Dingen lukken doorgaans niet in mijn dromen. Eeuwige trappen en zwemmen tot je erbij neervalt. Ik ga nooit dood, maar het is een oneindige worsteling. Mijn dromen zijn zwaar en zwart.”

Het is misschien zijn tegenhanger voor een lang en gelukkig leven. Een leven waarin hij zelfs de dood van zijn ouders kan relativeren. “Ze zijn oud geworden en leidden een gelukkig leven. Verder heb ik weinig meegemaakt. Ik ben wel gespaard, denk ik.”

Hij knabbelt op het flinterdunne koekje bij zijn tweede espresso. De andere helft van het suikerzakje verdwijnt in die twee slokken espresso in zijn kopje. Hij denkt aan de zelfmoord van een vriend en ziet daarin wel tegenslag. Maar een klomp in zijn maag voelt hij niet. Even is er vertwijfeling in zijn ogen. Is het niet raar om daar niet door van de wijs te raken? Het is een kwestie van kijken, meent hij tenslotte. Je hoeft niet te rouwen om toch bij iemand stil te kunnen staan. “Ik denk liever aan al die geweldige momenten die we gedeeld hebben. Natuurlijk doet die zelfmoord me wat, maar ik zie de schoonheid en de warmte van de band die we hadden. Ik geef me rekenschap van zijn overlijden, maar wil het niet als tegenslag ervaren. De dood hoort bij het leven. Ik ben een klootzak in vrolijkheid, denk ik weleens. Ik zie graag zijn fantastische kop voor me en dan ik voel liever het geluk dat we samen deelden als we muziek maakten.”

‘De dood hoort bij het leven. Ik ben een klootzak in vrolijkheid, denk ik weleens.’

Het is misschien een houding. “Ik ben niet gevoelloos, dat is het gevaar van relativeren. Ik zie het leed en de worsteling. Ik ben snel geraakt.” Hij zoekt naar de juiste woorden voor wat hij zeggen wil, maar komt er niet uit. Vertwijfeld zoeken zijn ogen houvast in de omgeving. “Als ik een probleem zie, klein of groot, dan zoek ik naar een oplossing om door te kunnen. Ik ga niet een jaar of tien jaar contempleren. Ik leer leven met de problemen en de tegenslagen die op mijn weg komen. Dan zit het me niet als een trauma in de weg.”

Dat is wat anders trouwens dan geen angst voelen. “Een beetje angst is goed. Dat je in het theater staat en op moet om een stuk voor te dragen. Dan moet je je bloot en klein voelen. Dan is het goed te denken: oké, daar sta je dan in je blote reet. Een zaal vol mensen die allemaal twee tientjes hebben neergelegd om jou te zien. Zorg dan ook maar dat het goed is, lul. Als je die angst niet meer hebt, dan is er iets van leven uit je verdwenen. Dat is gezonde spanning en in mijn ogen iets heel anders dan bijvoorbeeld parachutespringen. Ben je besodemieterd?! Dan ga ik liever op mijn bek in het theater. Dat is vereenzamend hoor, als je op het podium staat en het blijft stil. Dan pak je jezelf op en ga je door. Een andere optie is er niet in mijn ogen.”

En, hij benadrukt het nog maar een keer, zoek de tegenstrijdigheden op en het geluk van het toeval in je leven. Het is hem gegeven dat hij kan doen waar hij zin in heeft, maar ook dát is gekomen door hard werken. Al die kanten bij elkaar lijken soms onrustig, maar het is de zoektocht naar nieuwe uitdagingen die hij beleeft. Zonder wat hij heeft meegemaakt, te verloochenen. Dat is wat Wilfried de Jong Wilfried de Jong maakt. Moeilijk te vangen, maar wel lekker spannend.

Hij staat op en trekt zijn jas aan. Weer die korte maar ferme handdruk. En dan verdwijnt hij, handen in zijn broekzakken weggestoken, de pandjes van zijn jas wapperend achter hem aan, in de richting vanwaar hij kwam. Op zoek naar nieuwe uitdagingen in een gelukkig leven.

(publicatie: Gers! #13 – 2016)