Ted Langenbach

Exaltatie en contemplatie

Ted Langenbach behoeft geen introductie. De flamboyante goeroe van het feest heeft de partyscene in Rotterdam wellicht nog net niet eigenhandig uitgevonden, maar toch minstens mede vormgegeven. Anno 2019 flikt hij het gewoon weer. De Koning van de Dansvloer is nog altijd trendsetter en -watcher tegelijk en feestpaleis Now&Wow knettert als vanouds. Struikelde je vroeger over lama’s en kamelen en zag je tussen de beats door een potje Turks worstelen met een scheidsrechter in boerka, nu krijg je melk uit nepborsten en een organisch schuddend obees heerschap in een roze eenhoornpak voor je kiezen. Het rauwe van Berlijn, het extravagante van Barcelona en Parijs. En dat alles aan de oevers van de Maas. (foto Antim)

Hij komt net van de sportschool en is opgeladen. De energie spat uit zijn ogen als hij zijn vouwfiets met tientallen wegwerplichtjes aan het stuur parkeert en dan naar binnen zwiert. Langenbach is zoals je hem kent: karakteristieke zwarte vilten hoed op het hoofd, kleurrijk sjaaltje om de hals en hagelwitte sneakers met dikke zolen aan de voeten.
Hij bestelt een thee. KU is het antwoord op de vraag welke thee hij wil. En als de serveerster hem niet begrijpend aangaapt, voegt hij er opgewekt aan toe: KU Thee. Hij buigt naar voren en verontschuldigt zichzelf lachend voor de flauwe grap. “Nou ja”, kijkt hij daarna met pretoogjes door de zaak. “We zijn begonnen.”

Hij knalt er ook gelijk lekker in met de boude stelling dat doelgroepen niet meer bestaan. Zo. Over die uitspraak zal links en rechts menig bedrijf zich achter de oren krabben. Gelukkig is uitgaan totaal wat anders dan, noem eens wat, koekjes of kleding verkopen. Heeft Verkade of Tommy Hilfiger nog altijd gewoon een doelgroep nodig om zijn reclamepijlen op te richten, de Rotterdamse stappers hoeven zich niet meer in hokjes te laten duwen en kunnen heen en weer hoppen tussen vuige disco en hippe wijnbar.
De reden? “We zijn nu een hybride stad geworden, waarin mensen zich niet langer gebonden voelen aan conventies of zelfs maar aan de stad. De stad is de plek waar mensen komen en gaan en er iets leuks van maken. De stad is in beweging en kan zich met beperkte middelen en veel complementaire economieën vormgeven tot plek waar mensen graag zijn. In ieder geval voor even. Wat je daarvoor nodig hebt, en wat we de laatste jaren misten, is een dynamisch uitgaansleven. Ik ben er echt van overtuigd dat je daar een vitale stad op bouwt.”
Na de dynamische jaren negentig en nul, was de vrolijke beat verstomd in de Maasstad. Het gat werd opgevuld met festivals die vanuit de gemeente opgezet werden; volgens Langenbach van bovenaf opgelegde, geregisseerde feesten. Hoewel festivals nog steeds populair zijn, merkt hij dat er weer behoefte is aan eigenwijze plekken. De nieuwe bewoners van de stad komen uit landen als Spanje, Oezbekistan, Brazilië, Argentinië en je kunt het zo gek niet verzinnen. “Vaak brengen zij die echte clubmentaliteit mee: kleine pareltjes in de stad waar je 24/7 kunt feesten en die zich niet laten vangen in een hokje, zodat bezoekers zich niet hoeven te conformeren aan klassieke conventies.”
Deze nieuwe mensen brengen nieuwe dynamiek in de stad. Een dynamiek, gevormd door de idee dat we niet aan één stad of plek gebonden zijn. We zijn globetrotters geworden: “Waar je geboren bent, is niet langer een richtlijn voor de rest van je leven. Sociale media hebben ons spectrum aan keuzes radicaal verbreed. Dat is totaal anders dan vroeger. De nieuwe generaties en nieuwe bewoners zijn minder honkvast dan we gewend zijn. We moeten alles bieden wat zij zoeken om hen naar onze stad te krijgen. En gelukkig is Rotterdam een speler tussen de steden waar mensen graag naartoe willen.”

Rauw en extravagant
Zelf is hij een kind van de stad. Hij kwam ter wereld in de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen aan de Henegouwerlaan en groeide op rond de Bellevoystraat en de Nieuwe Binnenweg. Hij was veel bij zijn oma die hem meenam naar de kroeg. Het was de tijd van de stamkroeg waar je iedereen kende en je borreltje al klaarstond voor je je jas uitgedaan had. “Er waren nauwelijks subculturen in de stad. Het was de eenheid van de wederopbouw, met zijn allen de schouders eronder. Het onderscheid dat er was, was muzikaal. Je had soul en blues en er waren wat groepjes die hielden van David Bowie en Gary Glitter en Roxy Music. Verder brachten nieuwe bewoners de muziek van James Brown en Fela Kuti.”
Zelf hield hij van glamour en extravaganza. Vrijdags wijde pijpen aan en met zijn nichtjes dansen in Le Bateau. Op zaterdag met een vriend naar discofeesten van Eddy de Clerq in Amsterdam. “Ik zocht de geëngageerde muziek op, stortte me op nieuwe ontwikkelingen als punk en disco. Ik las Burrows, Campert en Wolkers, keek Pasolini, Fellini en Fassbinder en ik vond een mooie uitbundige wereld in die boeken, muziek en feesten.”
Als hiphop, new wave en elektro hun intrede doen, slaat Langenbach zijn vleugels uit. Rotterdam is dan te klein voor hem. In Barcelona vindt hij een clubcultuur waar temperamentvolle jongeren zich uitbundig durven te gedragen. In Parijs ontdekt hij de zwierigheid van beruchte clubs als Palace, Set en Les Bains Douche. “Daar kwam je niet zomaar in. Je moest er echt wat van maken met zilver gespoten haar en mooie pakken en zo.”
De rauwe rafelranden van de maatschappij vindt hij in Berlijn, in de tijd dat de muur nog fier overeind staat en de Koude Oorlog voelbaar is als een gure wind die door de straten giert. “De avant-garde van West-Berlijn met zijn licht deprimerende rock van obscure bands als Einstürzende Neubauten. Daartegenover had je club Dschungel, waar onder andere David Bowie en Nina Hagen kwamen. Dat was disco! De scheidslijn tussen rauw en flamboyant was dun. En alles kon harmonieus naast elkaar bestaan in en rond de straten van Kreuzberg.”
Terug in Rotterdam merkt hij dat invloeden uit New York de stad binnengedrongen zijn: Beastie Boys, Run DMC, de grondvesten van house. Langenbach begint zelf een band, Dojoji, waarmee hij optreedt in Nederland, Berlijn en Barcelona. Dojoji schopt het zelfs tot het voorprogramma van de Duitse band Liaisons Dangereuses, dat in 1982 een undergroundhit scoort met het nummer Los Niños del Parque; het is een belangrijk moment in de ontwikkeling van Langenbach.
Dit alles is zijn opvoeding, elementen uit deze periode en uit al die steden vormen de bakermat voor “Tedje van de feesten”, zoals hij het noemt. Overal vandaan plukt hij stukjes en beetjes om daarmee die typische smeltkroes te bouwen waarmee hij beroemd en berucht zou worden als de tegendraadse partygoeroe met een mening. Daarbij wil hij nog wel een belangrijke kanttekening maken: “Ik ben tot mijn successen gekomen dankzij mijn steun en toeverlaat Pietra Ligura, die ik begin jaren negentig heb leren kennen. Zij vormt de basis voor mijn creativiteit, zij is de artistieke aanjager geworden van al onze projecten.”

Intelligent inconsequent
Niet iedereen gelooft het wellicht, maar de enige ‘drug’ waarvan Langenbach gebruik maakt is de stof endorfine dat je lichaam zelf aanmaakt als je sport. “Mijn ouders waren stevige drinkers, dus ik heb de drank nooit aangeraakt. Ook aan drugs deed ik niet, want om me heen zag ik hoe stuk mensen ervan gingen. Ik ben gaan sporten bij Loek Hollander in Kralingen, die me nog tot fitnessinstructeur opgeleid heeft. Ik wilde proberen oud te worden en fit te blijven zonder al die shit in je lijf. Als je sport, maakt je lichaam dus endorfine aan. Het is een soort natural high – later heb ik dat nog een keer gebruikt als feestthema – en ik voel me daar prettig en energiek bij.”
Nou wil hij zichzelf niet overmoraliseren en neerzetten als een soort health freak, die alleen maar aan de gewichten hangt en quinoasapjes slurpt. “Ik probeer intelligent inconsequent te leven”, lacht hij. “Ik zorg voor mezelf door vier keer per week te sporten, wat me een boost geeft. En zo beteugel ik de drukte in mijn leven en mijn werk, wat de meer inconsequente kant van mijn levensstijl is. Maar het geeft me allebei enorm veel energie.”

Daarom ook gaat hij niet op zijn lauweren rusten, maar blijft het trekken feesten te geven, om mensen bij elkaar te brengen en uit de band te springen. Zijn in het najaar van 2018 weer gestarte Now&Wow is een bruisende clubavond op de bovenste verdieping van de Maassilo op Zuid. In de lift krijgen de bezoekers irritant kalmerend pianogepingel te horen om, als de liftdeur op de tiende verdieping van de kolossale silo openschuift, in een bonte kakofonie van beats te belanden. In de grootste zaal staat een dj omringd door dames in witte pakken met uitvergrote tieten keiharde beats de zaal in de slingeren. Loop je langs die enorme meneer die verveeld voor zich uit kijkend in een glazen kooi op en neer schudt in zijn eenhoornpak en zo de fluwelen kunstlul tussen zijn benen zachtjes op en neer laat deinen, kom je in de zaal met disco l’amour waar romantisch dansbare beats aan elkaar gedraaid worden door een opzwepende dj en in nog weer een andere ruimte wordt het publiek gegeseld met queerhop. Dit is de sfeer van toen getransporteerd naar nu. Het publiek dat rondstruint is nog diezelfde mengeling van alles en iedereen door elkaar, allemaal met hun eigen stijl en ideeën harmonieus naast elkaar, en allemaal met diezelfde lichtverbaasde blik op hun hoofd: wat overkomt mij hier?!
Goed, de zalen zijn kleiner, maar ontegenzeglijk zullen oudere bezoekers in hun hoofd teruggevoerd worden naar die jongere jaren toen het pakhuis op de Lloydpier vierduizend man herbergde en er een slordige drieduizend zenuwachtig stonden te wachten in de Rotterdamse nacht om ook een glimp van het tot ver buiten de landsgrenzen beruchte festijn op te vangen.

‘Ik stel de norm ter discussie, maar heb niet het geduld om boeken te schrijven of theater te maken. Dus werden feesten mijn uitlaatklep en mijn manier om de beknellende middelmaat aan de kaak te stellen’

De vanzelfsprekendheid bevechten
Waar die uitbundig zelf vandaan komt? Het is natuurlijk schoppen tegen de gevestigde orde, het is alles aan de kaak willen stellen en je mening niet onder stoelen of banken willen steken. Maar het is vooral een teringhekel hebben aan extreme middelmatigheid, zoals hij zelf zegt met pit in zijn stem en vuur in zijn ogen. Middelmaat dient uitgeroeid worden. Het leven is een feest en dat moet je vieren, al moet je tegelijk ook rust weten te vinden in jezelf om die momenten van gejubel te compenseren. “Ik wil een leven leiden van exaltatie en contemplatie. De vanzelfsprekendheid van het leven bevechten door beide extremen op te zoeken. Inconsequent leven is niet erg, als je maar een zekere intelligentie aan de dag legt om er niet aan ten onder te gaan.”
Dat is de contemplatie.
De exaltatie, een goed Anglicisme dat we ter plekke bedenken voor het gejubel in het leven, zit in de drang de invloeden die Langenbach ontdekte op zijn strooptochten door Europa naar Rotterdam, zijn thuishaven, te halen. “In Rotterdam zaten mensen inmiddels gevangen in kaders: een linkse rakker of een rechtse bal, liefhebber van pop of aanhanger van jazz. De Nieuwe Binnenweg was het hart van de stad, waar het allemaal náást elkaar bestond. De Lux naast Beatcorner, Dizzy tegenover Cita2000. Iedereen die wat artistieks of muzikaals deed, manifesteerde zich daar. Er werd gedanst en gedraaid, mensen kwamen voor drank en drugs naar de Nieuwe Binnenweg. En op een steenworp afstand had je Parkzicht, waar ik in de kleine zaal af en toe draaide met saxofonist Hans Rath, die nog in Dojoji meespeelde. In de grote zaal was het new wave en U2 en zo. Ik wilde alles bij elkaar brengen, vermengen tot één groot feest waar iedereen zich thuis mocht voelen. Wij maakten mensen echt aan het dansen met de obscure funk van Electro, Futura 2000, James White and the Blacks, Fela Kuti. Alles door elkaar.”

Vanuit de kleine zaal van Parkzicht werkt Langenbach zich op. Hij brengt samen met Marcel Niehoff onder de naam MTC de single ‘Check your Soul’ uit, vergezeld door een clipje van de hand van Rick Arnold. Via een vriend van Niehoff komt de clip op MTV en wordt zowaar een culthit. Om het nummer te promoten, geven ze een feest. “Mijn eerste feest, in de Helmondstraat in een Volkswagenfabriek.” Daarna gaat MTC draaien in het Maastheater en dat leidt weer tot de eigen club Now&Wow in een verwaarloosde loods op de dan nog vervallen Lloydpier.
Langenbach gaat steeds extravagantere feesten organiseren met hondenshows en dildoshows, met kamelen en lama’s. “Alles was kunst en alles kon zolang we maar tegen de heilige huisjes schopten. Alles wat standaard was, moest omver. Dat deden we met pragmatische speelsheid door alle rangen en standen bij elkaar te brengen. Tijdens dancefeesten hielden wij een modeshow van Puck en Hans. Om de snelle jongens in de stad te parodiëren, kwamen er thema’s als Superbimbo, Chic and Shock waarin absurdisme hoogtij vierde. En hoe meer ik groepen belachelijk maakte, hoe leuker het publiek de feesten vond. Het was totaaltheater met dingen die op zijn minst misplaatst voelden, maar die de bezoekers wel tof vonden. We provoceerden, want ik heb de drang om mensen wakker te schudden uit hun conventies. Ik stel de norm ter discussie, maar heb niet het geduld om boeken te schrijven of theater te maken. Dus werden feesten mijn uitlaatklep en mijn manier om de beknellende middelmaat aan de kaak te stellen. En daar konden we op een gegeven moment echt alles maken. Tenminste, dat dachten we lange tijd. Het ging zover dat het publiek accepteerde dat Turkse homofiele mannen in leren slips aan het worstelen waren onder het toeziend oog van een scheidsrechter in een boerka. Choqueren om de wereld te redden via ironie en uitdaging. De idee dat dit kon lukken, is een beetje weggezakt met onder meer de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, waardoor mensen ineens niet meer durfden te zeggen wat ze dachten. De volledige vrijheid van expressie was niet meer vanzelfsprekend.”

Terug naar de underground
Maar de drang te choqueren is nooit verdwenen. Juist nu de samenleving vertrut en de stad, zoals hij aan het begin van het gesprek al stelde, niet langer het vaste ijkpunt in een mensenleven is, heeft Langenbach behoefte de middelmaat weer te bevechten. “Conservatieven zullen er altijd zijn, maar er zijn steeds meer mensen bereid de wereld te ontdekken en ervaring op te doen in andere steden en landen. Zij maken zich los van de conventies en van het benauwde, beknellende keurslijf waarin we al te vaak gevangen zitten. Iedereen wil daar af en toe uitspringen. Vroeger waren het de kaders van de samenleving, nu is het de vastigheid van de smartphone en de dure hypotheek waar mensen even van los willen komen. Daarom, ik zeg het nog maar eens, heb je een goede uitgaanscultuur in de stad nodig. Dat is waarom mensen blijven hangen.”
In dat opzicht wordt Rotterdam weer interessanter. Hoewel het nog moeilijk gaat, zijn clubs weer in opkomst. “Dit zijn broedplaatsen voor nieuw talent.” Langenbach ziet de kentering. “Tegenover grote dj’s die steeds hogere prijzen vragen omdat er te weinig podia zijn en de gevestigde instituten die van hogerhand willen bepalen wat het dna van onze stad is, komen weer de kleinere clubs waar mensen heengaan om de sfeer en de romantiek van het onbekende. Mensen bepalen liever zelf hoe ze willen uitgaan en hoe het cultuuraanbod er idealiter uitziet. Dat is de tegenstrijdigheid, de tweestrijd zo je wilt, die nu het uitgaansleven in Rotterdam typeert. Maar we gaan terug naar de underground van waaruit ooit de dancecultuur ontstaan zijn. Geboren in Rotterdam, maar niet binnen de gevestigde instituten.”
Zo bezien gaat het goed. De stad barst van ideeën en initiatieven. En dan leunt de partygoeroe toch achterover en komt de zo vaak gevreesde mening naar boven: “Het gaat in Rotterdam goed tot het kindje kan poepen en plassen en dan wordt de stekker eruit getrokken omdat een nieuw icoon moet worden neergezet op die spannende plekken waar de experimenten eventjes mochten woekeren. Ik noem het Koolhaascompensatie; de zucht naar het wegpoetsen van rafelranden, het altijd maar weer bedenken van concepten die de kracht van de stad de kop in drukken. De realiteit is tegenwoordig sneller dan het plan dat de gemeente of grote bedrijven kunnen bedenken. De kracht in de stad vind je daar waar kleine ondernemers en creatievelingen dingen oppakken en iets maken dat je nooit van tevoren bedacht kon hebben.”
Die kracht gaan we stukje bij beetje weer opzoeken, maar die moeten we nu nog met hand en tand beschermen alsof het een eerste tere bloem is die voorzichtig het kopje opsteekt op een nog verlaten betonvlakte. “Mensen kiezen voor de stad met de beste cultuur, beste uitgaansscene en het meeste zelfinitiatief. Hoe Rotterdam momenteel op de kaart staat, is te danken aan al die kleine eigenwijze entrepreneurs die een idee hebben en gaan. Zij dragen de stad, daar komen de toeristen en nieuwe bewoners voor. En dat moeten we dus blijven koesteren. Want Rotterdam heeft het in zich om alles te hebben wat nodig is om die geliefde wereldstad te zijn die wijzelf ook zo graag in onze Maasstad zien en waar andere mensen graag een tijdje blijven hangen.”

(verschenen in Gers! #21 – februari 2019)