Oman

Een oude tante die alle egards verdient

Je kunt een paar dagen naar Oman als afwisseling in je stedentrip Abu Dhabi of Dubai. Maar het land verdient meer dan een vogelvluchtbezoek. Zeker als je van het buitenleven houdt. Buitenaards mooie landschappen, nauwelijks door toeristen bezochte groene wadi’s, woestijnen die goudgeel kleuren in de avondzon en een ontzettend warme, gastvrije bevolking. Wie de tijd neemt, wordt onherroepelijk verliefd op Oman. (foto Marieke Odekerken)

In Nomad guesthouse in hoofdstad Muscat bereiden we ons voor op twee weken rondtrekken door Oman. Eigenaar Chris is de enige in het land die Landcruisers met een daktent verhuurt – de ideale manier van reizen als je rust, vrijheid en natuur zoekt. Bijkomend voordeel is dat Chris ook een avond kan vertellen over de ontwikkeling van het land. Zo weet hij dat sultan Qaboes bin Said al Said, al een halve eeuw aan de macht, zijn grip op het land verliest door ouderdom: “De sultan is fel gekant tegen corruptie, maar het grijpt om zich heen. Hotels verrijzen op maagdelijke plekken, omdat ondernemers en lokale leiders deals sluiten. Als Oman niet oppast, is het landschap verziekt voordat het toerisme goed en wel op gang gekomen is.”

Verborgen parel
We rijden door uitlopers van bergmassief Djabal Akdar naar wadi al Arbiyyin. Scherpe, donkerbruine rotsformaties steken dramatisch uit het landschap. Hun grillige vormen associeer je eerder met een maanlandschap dan een woestijnland. Al Arbiyyin is een verborgen parel die genegeerd wordt door de tourbussen. Na een slalom tussen getormenteerde rotsformaties, staan we oog in oog met een groene weelde die blakert in de zon; de stilte wordt doorsneden door het gesnerp van krekels. Een waterval klatert in een staalblauw meer. Aan de oever treffen we Ahmed, die aanbiedt ons dieper de wadi in te nemen.
“Ik heb zes maanden Engels gestudeerd in Muscat”, vertelt hij terwijl hij van steen naar steen hopt. “Ik moest terug naar mijn geboortedorp om de geiten van de familie te hoeden.” Onderweg wijst hij ons op de falaj die door de wadi stroomt. Dit honderden jaren oude irrigatiekanaal brengt koud bergwater via een systeem van sluisjes naar de akkers van de dorpelingen. De afspraken welke dorpelingen op welke dagen water krijgen, zijn net zo oud als de kanalen zelf.
Terug in het dorp staat hij erop dat we Omaanse koffie komen drinken. De nationale drank bestaat uit uiterst slappe koffie die kracht krijgt door de kardemom die erin verwerkt is. Hij serveert er plakkerige dadels en stukjes appel bij en vertelt over zijn lome leven, waarin het dorp precies genoeg verbouwt om de bewoners te onderhouden.
Deze leefwijze werd lang aangetast door de economische verlokkingen van de grote steden, wat te zien is in bijvoorbeeld de deels verlaten terrasakkers van het Saiq plateau diep in Djabal Akdar. Gek genoeg is het de vooruitgang die de negatieve ontwikkeling weer omdraait: afgelegen dorpen worden bereikbaar doordat Oman gigantisch investeert in infrastructuur. Oud-bewoners keren terug naar hun geboortegronden en bouwen daar kitscherig glimmende paleizen. Zo keert het leven langzaam terug, al lijkt de oude zelfvoorzienende samenleving grotendeels verleden tijd.

‘Oman verbouwt tweehonderd soorten dadels. Sommige zijn alleen voor het vee, maar enkele tientallen soorten zijn voor menselijke consumptie’

Gerespecteerde tante
De eerste zonnestralen maken ons wakker op het verlaten rotsstrand van Fins. Wie wildkampeert in Oman gaat vanzelf op de zon leven. Met een dampende kop koffie in de hand, zitten we op de rotsen en kijken uit over de Arabische Zee. Ze slaat stuk aan onze voeten als vlak voor ons de kop van een karetschildpad door het wateroppervlak breekt. We staren het diertje na, breken op en rijden naar het dorp Al Kamil al Wafi in het binnenland. We raken aan de praat met Khalfan Al Hashmi, een statige man in wit gewaad met khanjar, een traditionele kromme dolk. De trotse Al Hashmi is eigenaar van het kasteel, waarin hij een rariteitenkabinet als museum onderhoudt.
Hij blijkt een begenadigd verteller over de dadelteelt: “Oman verbouwt tweehonderd soorten dadels. Sommige zijn alleen voor het vee, maar enkele tientallen soorten zijn voor menselijke consumptie.” Hij pakt twee soorten uit een schaaltje en laat ze proeven. De ene stevig maar zacht van smaak, de ander kleverig zacht en zoet. De liefde voor de dadelpalm is gigantisch, stelt hij: “De Omani zijn lui, het enige waar ze zich om bekommeren, zijn hun dadelpalmen.”
Een glimlach speelt om zijn mond: “Elke familie heeft palmen in zijn tuin staan. Ze zijn als oude tantes die we met alle egards behandelen. We knippen hun nagels, zoals we de uitstekende punten aan de stammen noemen. We stutten de trossen met balken en spannen netten tegen vogels. Als de dadels rijp zijn, plukken we er elke dag een aantal.”

Goudgeel en sneeuwwit zand
Van Al Kamil al Wafi is het een klein uurtje rijden naar Bidiyah, vanwaar we de Wahiba Sands kunnen betreden. Deze woestijn van ruim 200 kilometer lang en ruim tachtig kilometer breed is het focuspunt van woestijntochten. Er zijn twee toeristenkampen, maar wie een gids vindt in het dorpje en een 4×4 heeft, kan op een verlaten zandduin overnachten en begeleid de woestijn doorsteken.
Als we de Wahiba Sands verlaten, steken we een lange leegte door naar Al Khaluf. In dit visserdorpje ontmoeten we de goedlachse zakenman Mubarrak. Hij schenkt mierzoete thee met vettige geitenmelk in en vertelt lachend over zijn vishandel: “Omani werken niet.” Wijzend op een groepje mannen die in een houten sloep met hun voeten sardienen in blauwe kisten duwen, vervolgt hij: “De Bengali werken. De vis gaat naar Salalah in het zuiden van het land, op de grens met Jemen, en van daaruit gaat het de hele wereld over.”
Intussen vertelt een medewerker van Mubarrak, hij wil zijn voornaam niet zeggen, dat hij al 26 jaar in Oman werkt: “Negen maanden werken en dan drie maanden thuis in Bangladesh. Ik mis mijn land en mijn familie verschrikkelijk als ik hier ben. Maar gelukkig hebben we elkaar”, wijst hij naar de collega’s om hem heen.

Catwalk voor vee
Het grillige bergmassief Djabal Akdar is het volgende niet te missen natuurfenomeen. Hier kun je niet om Djabal Sjams heen, de hoogste berg van het land, die uitloopt in een steile kloof. Aan de rand van deze Grand Canyon van het Arabisch Schiereiland slaan wij ons kamp op. Een van de bezoeken die we in de omgeving afleggen, is aan de veemarkt van Nizwa. Vroeg in de ochtend drijven veehouders hun dieren naar een plein aan de rand van de oude suq. Bezoeker Ali legt uit: “Ze laten hun dieren als op een catwalk rondjes lopen tot iemand een goed bod doet. Wie na vijf of zes rondes het beste bod heeft gedaan, koopt het dier.”
Als de markt ten einde loopt, nodigt Ali ons uit voor een lunch bij hem thuis. Met zijn neef Zakaria, die goed Engels spreekt, eten we in de tuin een traditioneel maal van rijst en kip met een pittige saus van groene pepers en een frisse yoghurt-komkommerdressing.

Na een nacht in de brede wadi Bani Awf, waar het ochtendgloren Djabal Sjams in vuur en vlam zet, is het tijd terug te rijden naar Muscat. We stoppen onderweg in het slaperige stadje Rustaq, waar we de vismarkt bezoeken. Dikke tonijnen gaan voor zestig rial van de hand en worden direct versneden tot kleine porties.
Dan daalt een melancholie op ons neer: na twee weken rondreizen is duidelijk dat Oman inderdaad op een grens staat. De grens tussen toerisme dat onontgonnen parels in stand houdt, versus een verwoestende ontwikkeling die meer door economie dan ecologie wordt voortgestuwd. Het is maar de vraag of de zuigkracht van de toeristendollar voldoende te weerstaan is.

(Dit verhaal verscheen in Buit #2 2019. Meer foto’s van onze reis door Oman zien? Kijk dan op de site van Marieke)